Posts

LICHTERVELDESTRAAT

LICHTERVELDESTRAAT   Een bekende Vlaamse dichter die in de chique Cogels-Osylei in Berchem resideerde, zette ooit een meesmuilend vraagteken bij het woord Lichterveldestraat in een van mijn gedichten. Mijn inzending verscheen wel in zijn prestigieus Nieuw Wereld Tijdschrift, een literair blad waar vele gegadigden in wilden, maar zonder de aanduiding Lichterveldestraat. Het werd ‘mijn straat’. Ik wil het hier verder niet over literatuur hebben. Of juist wel. Ik woonde tien bewuste jaren (van mijn zevende tot mijn zeventiende, als oudste van vijf) in het ouderlijk huis in de Lichterveldestraat in het toen nog onbekende Torhout, een beetje buiten westen, van 1960 tot 1970. Voorheen bewoonden we drie huurhuizen; daarna verkaste ik via enkele studentenkoten naar andere oorden.       Het was een straat die de naam van een andere aanpalende gemeente droeg. Die leidde aanvankelijk ook naar die gemeente, althans: de eerste vierhonderd meter. Niks boeiends aan. Mijn provinciestadje (met

SELFIE

Afbeelding
Geen uitblinker in stom geluk. Houdt van oneinders. Liever de wind dan een hark om te bloemlezen. Haat zinsverduistering. Letterlijk boekhouder. Neemt namelijk graag een blad voor de mond. Houdt van zware taalindustrie.

HEMEL

HEMEL (HERINNERINGEN AAN MIJN JEUGDVRIENDEN)   GEERT   De hemel is niet meer hoeven leven. Dat dacht ik op mijn zeventigste. Niet doordat ik die min of meer gezegende leeftijd bereikt had. Of is dat al ouderdom? Nee: ik dacht eigenlijk terug aan mijn jeugdvrienden. En hoeveel van ze er al niet meer waren. Volgens de katholieke godsdienst waar we bijna allemaal met slaande argumenten mee te maken kregen, vertoefden die in de hemel bij een mannelijke god. Neem nou die bleke Geert C. Die liep er als zestienjarige zo ongelukkig en boos bij, in dat opstandig rood jasje van hem, dat het wel verkeerd moest aflopen. We schrijven Woodstock – dat zegt genoeg. De epidemie van protest verspreidde zich onder de babyboomers. Geert C. – aan geld geen gebrek – kocht zich een revolutionair rood jack waarmee hij, ook gewapend met woedende blikken, eind jaren zestig van de vorige eeuw in het provinciestadje rondliep. Hij wist niet waarom hij woedend was. De tijdsgeest drong het hem op. Op school zei hij

HET EEUWIGE LEVEN

HET EEUWIGE LEVEN Ik zag mijn vader als Romeins soldaat opdraven in de Credostoet in Torhout ergens beginjaren ’60 van de vorige bloederige eeuw. Wat geschied is: geschiedenis. Maar Jezus was er ook bij. Dus: gewijde geschiedenis. Vroeger een vak apart op sommige scholen, toen we nog niet eens olijven aten. Romeinen – inwoners uit de latere ‘Eeuwige Stad’ – waren half-textiele half-metalen half-lederen half-blote types die riolen en slaven hadden. Sommige aten gebraden relmuizen en duiventongetjes. Andere waren ondervoede eters van graanpap en magere slurpers van wijn-met-water. Soms zelfs zeewater. Vaak werd lood gebruikt voor bekers en stopsels. Wat ook geschiedde: loodvergiftiging. De ergste katholieken uit mijn stadje waren de eerste kandidaten om de rol van Romeins soldaat te spelen in de Credostoet. Je moest er wel een lichaamslengte voor hebben van minstens 1 meter 80. De bloedende Koning der Joden werd vertolkt door Toon, de meest fundamentalistische en kerkse rooms-katholiek u

OUDE HEIN

OUDE HEIN Het wordt menens. Dit jaar bereik ik de kaap van 69. Ik schrijf uit ontzag dat getal niet voluit. Het daaropvolgende getal klinkt onheilspellend. Ooit was ik 11. Om de een of andere reden belandde er bij ons thuis af en toe een Hollands jeugdmagazine – mijn pa werkte in een grote drukkerij/uitgeverij in een belangrijke stad aan het einde van de horizon, slechts bereikbaar met een vroege stoomtrein. Het blad heette Taptoe. Er stond een geïllustreerd vervolgverhaal in waar ik al mijn hele leven lang af en toe moet aan denken.  Het woei. Het was donker. In het dorp sloop des nachts een geheimzinnige gedaante met een vreemde bochel op zijn rug rond: de knecht van Douwe Tjaarsma, uitvinder. Douwe wou het perpetuum mobile uitvinden, de eeuwigdurende beweging. Daartoe had hij klokken nodig. Zijn knecht ging die ’s nachts stelen. Ook staande klokken. Dat werd door een tekening bewezen: je zag de gedaante met een grote pendule op zijn rug zeulen. In de wind. In het donker. Hoe dat ver