DE ONBEKENDE DICHTER

 

DE ONBEKENDE DICHTER

Een eeuwige vlam? Een nederige urne met een pietepeuterig waakvlammetje? Een zuil? Een symbolische steen of vergeetput? Ik koester al lang het plan om een monument op te richten voor de Onbekende Dichter (v/m/x). Waar zou dat dan moeten komen? Watou was een tijdlang voorbehouden aan de elkaar op de schouder kloppende dichters en subsidiërende dichtersvriendjes. In Brussel brandt al een vlam voor zij die niet spreken of schrijven. Gent met zijn Poëziecentrum kan in aanmerking komen. Misschien ook, of all places, Merchtem: daar waar jaarlijks duizenden jonge dichters en dichteressen hun inzendingen dropten en waaruit dan naderhand enkele gelukkigen worden gefilterd. Antwerpen heb ik al geschrapt: te veel dweperig rumoer met die stadsdichters. Het liefst kies ik een leeg pleintje in een volstrekt anoniem dorp, en mijn voorkeur betreft het idee van de vergeetput. Er zou bijvoorbeeld van alles in gedumpt kunnen worden: al het papier dat zijn weg niet gevonden heeft naar de gedrukte openbaarheid middels uitgeverijen, boeken, tijdschriften, kranten, jury’s, kliekjes en andere heilige huisjes of cenakels. Elk jaar, bijvoorbeeld op Gedichtendag, zou die papieren toren in de vergeetput door een plechtig dalende toorts in de fik gestoken kunnen worden, om plaats te maken voor verse afgewezen manuscripten, weigerbrieven, achterklap op rijm en onverkochte boeken. Op de gedenksteen bij de vergeetput voor de Onbekende Dichter komt te staan: ‘Hier ligt er / een onbekende dichter.’ Eenvoudig, to the point, no nonsense, in de put. Mijn monument zou ook aanleiding kunnen zijn tot een extra invulling van de uitdrukking ‘in de put zitten’. Mijn gedenkput zou duizenden en duizenden dichters en dichteressen memoreren, waarvan er vermoedelijk een honderdtal wellicht beter zijn dan de bekende levende dichters en dichteressen. Tja, zo zit de wereld met zijn bewoners in elkaar. Het leven is een lotto. Het schone geheim van de poëzie ligt soms diep begraven. Ik hou u op de laagte van mijn project. 

JORIS DENOO