KLEIN THAILAND
KLEIN THAILAND Joris Denoo
Ikzelve ben niet de
bedenker van deze benaming. Nimmer van mijn leven heb ik namen of spotnamen
bedacht of gebruikt. Zeer strikt ben ik daar in. Deze horecazaak draagt dus
geen naam. Het ontbreken van een eigen naam voor de bescheiden combinatie
tearoom/shop/terras vormt wellicht ook de oorzaak van de volkse aanduiding
Klein Thailand, alsmede het niet te loochenen feit dat de vrouw die deze zaak
runt ontegensprekelijk Oosters is. Is zij echter afkomstig van het verre
Thailand? Van het geheimzinnige China misschien? Kennen wij, Westerlingen,
eigenlijk het onderscheid? Ik gewaag dan nog niet eens van Koreanen.
Vermoedelijk is de vrouw al vaker deze vraag gesteld. Ikzelve wil dat niet echt
weten. Definiëren is afbakenen en beperken. Wat doet men overigens met zo’n
wetenschap? Niets. Hoe meer men weet, hoe minder men niet meer weet, en hoe
minder spannend het wordt. Daar ben ik zeker van. Ik blijf gaarne in het
ongewisse wat dergelijke zaken betreft. Voor mijn part mag iemand uit Legoland
komen. Het algemene Oosterse uiterlijk van deze zaakvoerster in de horeca van
de stad C. mag volstaan – tevens om mijn verhaal wat kleur te geven.
Hoe raakte ik
aanvankelijk verzeild in en om dat pand zonder naam, dat door omwonenden en
klanten Klein Thailand werd genoemd? Dat gaat u niets aan. Ooit moet ik de moed
gehad hebben daar mijn remmen dicht te knijpen of mijn pas te vertragen. Die
eerste keer was het vermoedelijk koud, zodat ik vermoedelijk binnen een koffie
dronk, en vermoedelijk niet buiten op het terras op het brede trottoir. Ik
bleef er komen (met in de nabijheid ook een boekhandel, dat verklaart veel),
met mate. Zo ontdekte ik enkele constanten. Bijvoorbeeld enkele klanten, die
ook met mate kwamen, misschien zelfs met grotere regelmate.
T. geleek op de oud
geworden populaire zanger Elvis Presley en torste vijf ringen aan zijn
rokershand, zijnde de rechterhand. Zijn klassieke jeanspak getuigde niet van
huishoudkundig talent. Te wijten aan zijn magere benen die op muggenpoten
geleken moest hij vroeg of laat een keer omvervallen. Ook dronkenschap kon dit
veroorzaken. Een naamloze maar uitgesproken Westerse vrouw bleef zowel binnen
als op het terras volhouden in stilzwijgen. Ze brak zelfs nimmer in gebarentaal
uit. Daar verscheen in mijn vizier ook bijwijlen een vastberaden
vrijetijdsvisser met moordlustige plannen. Zijn kleding bestond vooral uit
zakken, die overal uitpuilden. Die hadden de saaie kleur van camouflage, hoewel
we in de stad waren. Hij maakte zelden gebruik van de faciliteiten van Klein
Thailand zelf, doch installeerde zich met zijn moordwapens telkenmale aan de
rand van de rivierkade, vlak tegenover de tearoom. Een handig aanhangwagentje
aan zijn rijwiel toverde hij met de voorbereidende precisie van een beul om tot
zitplaats/eethoek/observatiepost/aanvalslinie. De half bejaarde langharige
intellectueel P. ‘sprak vele talen, tenzij be-talen’, zo slaagde hij er bij elk
bezoek in mede te delen, terwijl dat nooit ofte nimmer echt ter zake deed. Een
grapjas, die zelfs zijn liggende streepjes uit-sprak. Een erfenis van de Bond
Zonder Naam en de pastoors. Voorts kan ik melding maken van nog een tiental
rusteloze zielen die wel eens in het etablissement opdoken. Ze zaten hier
tijdelijk gehuisvest tussen reclameborden voor ijs en aanverwanten, wiegend in
de wind, die borden bedoel ik, en grote raamaffiches waarop kommen soep en
belegde broodjes waren afgebeeld, die het zicht naar buiten beletten, die affiches
bedoel ik.
Maar ter zake: waarom
zat ik hier af en toe, met mate? In dit Oosterse mekka van de mokka? Ik was,
toegegeven, op zoek naar inspiratie voor mijn volgende roman. Ik bespaar u het
antwoord op de vraag: waarover gaat dat boek? Het gaat u trouwens voorlopig
niets aan.
En kreeg ik inspiratie
door het overhevelen van koffie naar mijn slokdarm? Door het wezenloos
registreren van zovele voorbijgangers, bakfietsers en auto’s met
kauwgumsnelheid de brug op en af rijdend? Door het trotseren van windstoten die
van over het grijze wateroppervlak aan kwamen buitelen en mijn haren eerst
achterover en daarna voorover harkten alsof ik geëlektrocuteerd werd? Door een
parasolbestaan in deze lage streek, dat even aan exotische bestemmingen deed
denken? Lezeres, lezer: ik dien u in dit verband van een geheel ander antwoord te
voorzien.
Reeds diverse malen was
het mij opgevallen dat de vrouw met de Oosterse kentrekken, de bazin dus, zo u
wil, tijdens haar vrije minuutjes op een laptop aan het tokkelen was. Nou: ze
zat afwisselend ingespannen te staren en te tokkelen, u kent dat wel van in
andere openbare gelegenheden, neem nou een stationsbuffet of een inkomhal van
een hotel of een wachtzaal in een afkickkliniek. Op een bepaalde zeer milde dag
in het voorjaar – de reclameborden werden gestreeld door een deugddoende lauwwarme
wind; iedereen zat buiten – merkte ik dat er een schriftje voor haar open
gespreid lag, waarvan de zichtbare bladzijden voor minstens driekwart
volgeschreven waren. De vrouw die nooit iets zei, zat vlak tegenover haar. Er
kwam geen woord uit, noch mondeling, noch schriftelijk, noch baarlijk. Maar het
was de intellectueel P. die plotseling het woord ‘dagboek’ in vragende vorm
liet vallen. ‘Dag-boek?’ Dat hoorde ik. Ik nam tevens instemmend gemompel waar,
van haar kant. De heer P. had wel vaker een conversatie met de Oosterse, met
luider stem. Net op dat ogenblik was ook ik iets in een notitieboekje aan het
krabbelen, zodat ik dat vlug weer wegstopte. Dat kon ik missen als kiespijn:
twee zielen die in weer en wind (nou: goed weer en milde wind) lotsverbonden
door de letteren werden gegrepen en dat ook openbaar vertoonden. Neen, men moet
niet schrijven ten aanschouwe van iedereen. Ik gedroeg me verder zoals
gewoonlijk, me verschansend achter de gebruikelijke communicatie betreffende
consumpties en weersomstandigheden (parasol, wind, zon, schaduw). Mijn
inspiratie zou even moeten wachten. Dat was zelfs in die mate het geval dat ik
jaloers werd op deze ijverige Oosterse, die niet alleen een tearoom runde, maar
ondertussen ook dagboeken bijeen tokkelde op een computer en evenmin
terugdeinsde voor handgeschreven letterkundige teksten, zelfs in de openlucht.
Mijn volgende roman leek daardoor verder dan ooit van mij verwijderd. De heer
P. had me zelfs nog nimmer aangesproken in verband met mijn klein gekrabbel in
Klein Thailand, dat ooit een wereldwerk zou worden. Hij leek alleen
geïnteresseerd in de Oosterse, niet in mij, de Westerling.
In haar dagelijkse mondelinge communicatie bediende de vrouw zich van de vierkante versie van onze moedertaal. U kent dat wel. Men kan zich volop uitdrukken, de woordenschat kan wedijveren met de onze, men benoemt de zaken begrijpelijk en verstaanbaar, maar men kan niet versluieren dat men bijvoorbeeld van de Salomonseilanden afkomstig is. Of van Frans-Polynesië. Pakweg het Jamlayagebergte. Waarom zou men ook. Een verre afkomst is aantrekkelijk. In welke taal zou deze vrouw haar letterkunde bedrijven? Welke vorm namen haar letters aan? Bouwde zij zinnen die een raadsel voor Westerlingen betekenden? Zij was hier alleszins al vele jaren. Daar getuigde haar taal van. We waren allemaal bekend met Thais voedsel, maar snapten we ook maar een jota van Thaise leestekens?
Had ik een communicatie
gemist? Was ik te lang weggebleven? Plotseling was Klein Thailand alleen nog
met grote moeite en te voet bereikbaar. De laatste oude stenen brug in de stad
C. zou eindelijk geheel en al naar de 21ste eeuw geüpgraded worden. Grijp-,
graaf-, boor- en hijsmachines rukten aan. De stroom dagelijkse passanten
stremde. Er deed zich een stadsinfarct voor. Klein Thailand werd het
slachtoffer van collateral damage. Gedreun, gedaver, versperringen en modder
isoleerden de zaak. Extra bewegwijzering en paniekbordjes met mededelingen
betreffende bereikbaarheid mochten niet baten. Vlak voor de zomer rochelde het
koffiezetapparaat er voor de laatste keer.
Twee jaar later
verscheen ‘Westerling’, het opgemerkte debuut van ene Ratana Srivarathanabul.
De ondertitel luidde: ‘Dagboek van een tearoomtante’. Tot mijn verbijstering
herkende ik mezelf ontegensprekelijk in een van de hoofdpersonages: een koffie
slurpende schrijver op een terras in een provinciestad, hopeloos op zoek naar
inspiratie. Ook de bejaarde vijfringerige Elvis, de langharige intellectueel P.,
de vreselijke visser en de zwijgzame vrouw figureerden in het boek. Maar toen
was Klein Thailand al dicht. En ‘Westerling’ ging als zoete broodjes over vele
andere toonbanken. Het werd een bescheiden bestseller. Hij stond zes weken lang
in de boeken top tien van enkele kwaliteitsmagazines. Nog nooit was de
letterkunde mij zo gunstig gezind geweest.
JORIS DENOO