WISKUNST

WISKUNST                                                                                           Joris Denoo

 

Mijn bewondering voor de wiskunst (een oude droom van mij) en mijn afgrijzen voor de wiskunde (een oude draak van mij) zijn beide weer toegenomen na het bekijken (tot tweemaal toe) van de film ‘A Beautiful Mind’. Daarin vertolkt Russell Crowe een geflipt wiskundig genie, tevens toekomstig Nobelprijswinnaar, dat met extreme schizofrenie leert leven. Zoals elke filmfan van elke goeie film zegt: ‘Die moet je gezien hebben’, zo zeg ik dat nu ook. Schrijvers mogen gek zijn – ze vinden toch hun eigen werelden uit, geen probleem. Wiskunstige knobbels mogen dat ook – ze redden soms de wereld door codes te kraken of toepasbare dingen uit te vinden. Wiskunde heb ik, met bewondering en met afgrijzen, altijd als wiskunst bekeken, veel liever nog dan wijsbegeerte die bewijsbegeerte wil zijn. Ik laat nu even in het midden of paarden echt wel kunnen rekenen, paard of onpaard. Uitzonderingen: Kluger Hans en de Houyhnmnms in de wereldklassieker Gullivers Reizen, die zeer schrandere beesten zijn. Zo’n wiskundig spinnenweb met lijnen en letters en cijfers is al net zo raadselachtig als een gedicht. Een bladzijde algebra is poëzie. Jammer genoeg wil men in de wiskunst meestal naar oplossingen toe werken. Als in een gedicht het raadsel of het geheim is ‘opgelost’ (in een soort oplossend denkwater van een of andere vermolmde uitlegger), dan houdt het op een gedicht te zijn. Het lost zichzelf op; de dichter moet dan maar weer een vers gedicht maken. Wie in de wiskunst dan de zo begeerde oplossing niét vindt, kan daar wisnijdig door worden. In de poëzie zeggen ze: schrijven is schrappen. Misschien is de wiskunde ook de kunst van het wissen. Ook al beweerde Steve Stevaert een tijdlang dat 1 plus 1 gelijk is aan 3. Hij voegde toe. Misschien had hij het verkeerde diploma. Dat gebeurt wel eens vaker in de politiek. Ik heb onlangs een avondje backgammon gespeeld met Pythagoras en Newton, het ouwerwetse schaakspel even terzijde schuivend. Ze gaven allebei toe dat ze eigenlijk liever gedichten hadden geschreven, en dat ze dat stiekem ook gedaan hebben. De redenering van Stevaert vonden ze overdreven: hoewel ze beiden nogal bang waren voor nul, dat ze een ongetal noemden, konden ze met zekerheid bewijzen dat 1 plus 1 altijd 2 zal blijven. Omgekeerd heb ik mijn speelmaten ook bekend dat ik vroeger eigenlijk heel graag wiskunde deed. ‘Had je dan misschien de verkeerde leraars?’ opperde Newton, terwijl hij in een appel beet. ‘Maar dat is net goed’, repliceerde ik. ‘Wie zich in de lessen op school verveelt, krabbelt er stiekem op los, op de banken, op binnenflappen van boeken, en daar groeien dan later grote schrijvers uit’. Deze uitleg vond Newton bevredigend. ‘Het is dus verlangend uitkijken naar saaie leraars?’ vroeg Pythagoras. ‘In zekere zin wel’, gaf ik toe. ‘Ook een saaie leraar Nederlands?’ ‘Alles helpt’, zei ik. ‘Politiek ook?’ ‘Nee,’ antwoordde ik pertinent, ‘daar lopen we niet in’. ‘Waarom niet? Politiek is toch ook saai en abstract? Zoals gedichten en vraagstukken?’ ‘Wis en zeker,’ wedervoer ik, ‘maar de abstractie betreft hier alleen maar gebakken lucht’. ‘Dus slagers, bakkers en cafébazen moeten de politiek in?’ concludeerde Pythagoras. Waarop ik de beide heren eruit bonjourde. Er zijn grenzen aan begrip.