SMOELENBOEK
Joris Denoo
Ik ben
hevig geschrokken.
Het is de schuld van Smoelenboek.
De tijd heeft met zijn scherpste nagels over
haar gezicht gekrast. Ooit, toen de dieren nog konden spreken, dansten we hand
in hand op de markt van de universiteitsstad, tijdens de ontgroeningsweek. Vier-en-een-half
decennia later zoek ik de eerste de beste spiegel op die ik kan vinden om mijn
eigen evenbeeld te zien, nee: te beoordelen.
Wat is het?
Een krasbiljet zonder winst?
Een krasse knar?
Doorkrast?
Zo vaak aangevinkt dat het krassen werden?
Krassen als tralies met daarachter een gezicht dat ooit rimpelloos was?
Ik ben niet hevig geschrokken van mezelf, want ik zie me elke ochtend bij het
scheren en het tandenpoetsen en ’s avonds nog eens. Ik ben de kloon van elke
dag. Ik ben hevig geschrokken van het gelaat van zij met wie ik ooit hand in
hand op de markt van de universiteitsstad danste, tijdens de ontgroeningsweek. Vier
decennia plus nog enkele dodelijke jaartallen daarbij hebben hun werk gedaan.
Ik Engels.
Zij Duits.
Allebei ook Nederlands.
We schoven de grote ramen open, zeulden een
tafeltje en stoelen uit de cafetaria van blok A van het nieuwe
universiteitsgebouw naar buiten en gingen zitten werken op het lentegazon. Drie
stille zielenzalvende vrije uren tussen twee colleges in. Er was nog geen spoor
van computers, alleen sprake.
Dankzij die computers, nou: het internet, kan
ik 46 jaar later hevig schrikken. 46: ik kan het exact correct minutieus
noteren. 46 x 365. De zeespiegel is inmiddels gestegen. Windmolens zien er als
aliens uit. Er zijn nieuwe geslachten naar voren getreden: M/V/X en nog een
aantal vooralsnog onbenoemde. Mars blijkt toch wat water (gehad) te hebben. Op
onze ‘oude dag’ gaat de coronapandemie wild te keer. Die kras is ons voorlopig bespaard
gebleven.
Ik ben blij.
Maar toch geschrokken.
Het is de schuld van Smoelenboek.