ZOETE WRAAK

ZOETE WRAAK                                                                                     Joris Denoo

'Each man kills the thing he loves'

    

Leopold Tavernier arriveerde midden in het schooljaar als een vreemde eend in de bijt in onze klas. Hij had een dure slobberpull, een Franse r en potloden waar ongelofelijk mooie tekeningen uit vloeiden. Het magische woord dat hem vergezel­de, was 'Congo'. In de krant hadden we al foto's gezien van zwarten met afgehakte handen. Uit dat wrede Congo was Leopold Tavernier met zijn ouders halsoverkop weer naar België ge­vlucht. Daarom wou iedereen hem wel naast zich in de bank. Meester Gilbert velde een gemakkelijk salomonsoordeel: Leopold werd elke dag bij iemand anders geparkeerd.

'Zeg, zijn de zwarten overal zwart?'
'Heb je ginder maniok geproefd?'
'Wat doen ze daar eigenlijk met al dat zilverpapier?'
'Jongens, jongens!', zei meester Gilbert. 'Laat Leopold nu eens een beetje met rust, hé! Eh ... het zijn drukke dagen geweest voor hem, nietwaar Leopold? Als hij er zin in heeft, mag hij op het einde van het schooljaar een spreekbeurt houden over eh ... over het zwarte continent. Alles op zijn tijd.'
'Hij kan mooi tekenen, hé meester?'
'Ja, hoor. De rest werken we wel bij.'

Maar Leopold Tavernier, oud-koloniaaltje, moest helemaal niet 'bijgewerkt' worden. Met Pasen al bleek hij de kersverse primus van de klas te zijn; de zoontjes van de notaris en de dokter hadden het nakijken.

Er was nog iets om jaloers op te zijn. Leopold kreeg elke dag tien Belgische frank zakgeld mee naar school. Dat was een kolossaal bedrag. In onze financiële dromen rekenden we alle­maal in eenheden van halve en hele Belgische franken, sommigen zelfs in centiemen. Er waren nog van die belachelijk grote munten in omloop met een gaatje in het midden, net mini-cd's. De grootte van die munten was gelijk aan het formaat van onze armoede. Het gaatje middenin was een spottende vingerwijzing van de Mammon.

Leopold: 10 BEF X 7 = 70 BEF/week. En misschien incasseerde hij speciaal tarief op zondagen! Om van te duizelen. Iedereen verlangde naar de dag waarop Leopold buurjongen in zijn bank werd. Iedereen hield zijn afgunstige klep.

Toen al was ik een verwoed fi-la-te-list. Bijna elke dag bewasemde ik met open mond het winkelraam van Verduyn in de Breydel­straat: prullaria, schoolgerei, snoep, wenskaarten, maar vooral: postzegels! Die zaten verpakt in plastic mapjes: driehoekige Kaapse, langwerpige Chinese, smalle Togolese, minuscule uit Mauretanië. Kostprijs: 10 BEF voor zo'n mapje. Daar moest ik eeuwen voor sparen.

Op school brak mijn Leopold-dag aan. Smekend keek ik hem in zijn koloniale ogen, die al zo veel wreeds en afgehakts hadden aanschouwd.
'Zeg, Leopold?'
'Ja?'
'Zo'n mapje postzegels bij Verduyn kost 10 frank.'
'Ja.'
'Ik spaar postzegels.'
'Ja?'
'Maar ik heb geen 10 frank.'
'Krijg je dan geen zakgeld?'        
‘Pff ... '
'Heb je er al veel?'
'Wat?'
'Postzegels natuurlijk.'
'Ik wil die van bij Verduyn. Straks koopt iemand anders ze.'
Leopold zweeg.
'Tien frank, da's één dag zakgeld voor jou.'
'Jaja.'
'Allez!'
'Wat krijg ik in de plaats?'
Razendsnel dacht ik na. Wat voor waardevols bezat ik waar ik Leopold een plezier mee kon doen? Kon ik mijn zus verkopen?
'Mijn zuster vind je leuk.'
'Je zuster?!'
'Jaja.'
Toen kwam meester Gilbert roet in het eten gooien. Ik belandde voor een paar dagen in de schemerzone tussen eeuwige armoede en verhoopte kapitaalkracht.

'Leopold?'
'Ja?'
'Mijn zuster vind je echt wel leuk, hoor. Ik heb er over gepraat.'
'Waarover?'
'Over jou natuurlijk.'
'Hier.'
Totaal onverwacht hevelde Leopold vanuit de rijke diepten van zijn kontzak twee stukken van vijf frank naar mijn gretige handpalm over.
'Voor mij?!' deed ik verrast.                          
'Voor die postzegels.'
Ik plette de muntstukken zowat in mijn vuist.
'Hei, merci zeg! Je bent mijn beste vriend!'
Leopold glimlachte. Misschien was hij het vroeger gewend allerlei blinkends aan arme zwartjes uit te delen.
'Ik doe vanavond heel veel groeten aan mijn zuster.'
'Ja. Morgen om tien over acht sta ik aan de oranje knipperbol bij de schoolpoort.'
'Ik zal het haar zeggen. Joepie!'

Na het oorverdovende, bevrijdende gerinkel van de vier­uurbel holde ik regelrecht naar Verduyn: prullaria, pietlut­tigheden, tierlantijnen, dingsigheidjes, maar bovenal postze­gels. Het kersverse kapitaal dat koloniaal Leopold Tavernier in mijn firma had gepompt, gloeide ovenwarm in mijn handpalm. De transactie nam amper tien seconden in beslag. Verduyn verhoogde zijn middelen met BEF 10-; ikzelf werd de trotse bezit­ter van een vijftiental nagelnieuwe, exotische postzegels. Wat er voor Leopold, mijn sponsor, was weggelegd, zou de toekomst nog wel uitwijzen.

Die avond verschanste ik me met popelend hart op de kamer die ik met mijn twee broers deelde. Vol verwachting verscheurde ik de plastic verpakking, om tot mijn ontzetting te constateren dat alle zegels op een stuk karton vastgekleefd zaten. Ik kreeg al spijt van mijn aankoop. Met dat enorme kapitaal had ik honderden andere hebbedingetjes kunnen verwerven. Zenuwach­tig begon ik aan een hoek van de Kaapse postzegel te pulken. Lap, daar had je het al: hij scheurde.
'Godver!!'
China onderging hetzelfde lot. Togo volgde. Mauretanië, de hele reutemeteut. Mistroostig staarde ik naar het zootje. Voor losweken met stoom had ik het geduld niet opgebracht. Dit was mijn straf.
'Verduivelde Verduyn,' dacht ik nijdig. 'Dit is bedrog. Postzegels klééf je niet stomweg op karton vast.'
Wraaklustig verfrommelde ik mijn totalloss collectie en mikte die in de papiermand. Verduyn zou nog van mij horen! Ik schar­relde in mijn verzameling Vermoedelijk Belangrijke en/of Geheimzinnige Dingen en koos er een oude huissleutel uit. Die had ik enkele maanden geleden op straat gevonden. Mijn wraak zou zoet zijn, zonder dat het me ook maar één frank zou kos­ten.

Zoals in een overvalfilm: timing was belangrijk. Elke seconde was een fractie en een eeuwigheid. Het duurde gewoonlijk acht à tien seconden vooraleer Verduyn, een rijzige vijftiger in stofjas, in zijn winkel verscheen, als een djinn uit het halfduister opduikend. De opstelling van zijn laden, kasten, snoepbokalen en rekken kende ik vanbuiten.

Ik sloeg ongenadig toe, de volgende dag al. Ik wachtte tot de kust veilig was. Er mocht niemand anders in de winkel zijn. Razendsnel ging ik naar binnen, graaide met bonzend hart zoveel repen chocola weg als ik met één handgreep pakken kon en propte de buit in mijn jaszak. Daarna bleef ik met ingehouden adem onbeweeglijk staan. In mijn linkerhand hield ik de oude huissleutel gereed. Verduyn deed er langer over dan gewoon­lijk. Zou ik nog eens ... ? Het bleef maar duren verdorie. Ik had nog rustig ...

'Ja, jongen?'
Met een ruk draaide ik me om. Hij kwam verdomme uit die zijdeur, waar hij anders nooit ofte nimmer ...
Rode bewolking verduisterde in een klap mijn wangen.
'Ja?'
Hij ging met zijn groot lichaam vlak voor mij postvatten.
'Eh ... die sleutel hier ... ' hakkelde ik. Ik toonde hem het ding.
'Wat is er van die sleutel?' vroeg hij. O djiezes, wat een dreigende klank in die stem!
'Eh ... hij lag hier op straat, vlak voor uw winkel. Ik dacht dat u hem misschien verloren had en ... '
Verduyn kneep zijn ogen halfdicht en monsterde me van kop tot teen, terwijl hij bijna onmerkbaar ja knikte. Had hij het door? Het zweet brak me uit. De wraak was al niet zoet meer.
'Geef hier.'
Hij rukte het ding zowat uit mijn hand.
'Gevonden, hé?'
'Ja.'
'Hij ziet er zo oud uit.'
'Ja.'
'Op straat, hé?'
'Ja, meneer.'
'Mensen lopen toch niet op straat? Daar rijden de auto's. Mensen lopen op het trottoir. Als ze een sleutel verliezen, doen ze dat op het trottoir. En ze horen die dan vallen. Dan kunnen ze ... ‘
Ik luisterde al niet meer. In mijn hoofd bonkten gevangenis­deuren dicht en rinkelden sleutelbossen.
' ... je vader hiervan? Ken ik jouw vader? Ja hé? Je kon toch ... '
Help.                                              

Toen werd in mijn hoofd eensklaps een besluit genomen waar ik zelf weinig mee te maken had: ik vluchtte. Halsoverkop vlucht­te ik Verduyn, prullaria, postzegels en snoep, uit. Ik holde enkele straten door en hield pas halt bij het Heilig-Hart ­standbeeld, dat me met open armen op het Consciencepleintje verwelkomde. Ontredderd zeeg ik op een bank neer. Wat een ellendig, onnozel, stom leven leidde ik toch! Waarom was ik niet in Elisabethstad geboren en kreeg ik niet elke dag tien frank zakgeld? Waarom stond ik niet op foto's met een aapje op mijn schouder? Leopoldstad?

Leopold ... verdomme. Wat moest ik Leopold vertellen? En straks ... thuis: zou Verduyn weten waar ik woonde? Kende hij mijn vader echt? Ik betastte de repen chocolade. Ik kon de buit alleszins niet mee naar huis nemen. Voorzichtig dropte ik een na een de repen achter me in het gras. Dat betekende mijn totale nederlaag. Maar ook, een heel klein beetje: opluchting. Daarna stapte ik doodsbang naar huis. De koorts van schuld en wroeging deed mijn wangen gloeien. Mijn hart stuiterde voor me uit op het trottoir. Iedereen keek me bestraffend en afkeurend aan. Ik had zwaar gezondigd. Weldra zouden op de voorpagina's van de kranten foto's van me verschijnen, waarop ik met gebo­gen hoofd en afgehakte rechterhand te zien zou zijn. Men zou me niet eens geboeid naar mijn cel kunnen leiden.

Dagenlang liep ik op hete kolen. Niks gebeurde. Ik strafte alleen mezelf. Wat de fi-la-te-lie betreft: ik beschreef elke dag een omtrekkende beweging, zoals in de cowboyboeken, om Verduyn in het Breydelstraatje heen, met mijn muts tot diep over mijn oren getrokken. Ik kon de con­frontatie met mijn bron van ellende niet meer aan. En ik was er als de dood voor dat Verduyn me bij de lurven zou grijpen.

'Hei, heb je die postzegels al gekocht?'
Leopold keek me met grote, vragende ogen aan.
'Ja ja.'
'En?'
'Mooi hoor.'
'Je zus zei dat ... '
'Mijn zus is een liegbeest.'
Oud-koloniaaltje Leopold Tavernier zweeg verbluft.
Over en out. De hele Leopold-dag zat ik ongemakkelijk in mijn bank te wiebelen. We wisselden geen woord meer. Leopold werd met de minuut slimmer. Het leven was onrechtvaardig. De rijken werden steeds rijker. De armen armer. In mijn kwartje zat nog altijd een gaatje.

'Hei, psstt!'
'Ja?'
'Als je zus me niet meer moet hebben, betaal je me die tien frank terug, hé?'
'Hm.'
Lap. Voila. Dat was de voetnoot bij mijn Leopold-dag. Nu was ik ook al handelaar in blanke vrouwen. De Congo: postzegels, slachtpartijen, uitbuiting.

Mijn volgende spreekbeurt zou niet over fi-la-te-lie gaan. Dat stond vast. Het zou een apologie worden: over hoe een eenvoudige, arme Vlaamse jongen door de passie voor zijn leerrijke hobby in de criminaliteit verzeilde.