ROUWKOP

ROUWKOP                                                                                       Joris Denoo

(In unloving memory of my own career as an ‘acoliet’ in Torhout)

'Verschoore Jimmy?’
‘Nee: Jimmy Verschoore.’
‘O, de leukste thuis, Jimmy?’
‘De slimste.’
‘Geen broer of zus, zodus?’
‘Nee.’
‘Spreek met twee woorden a.u.b. Vooral in het huis van God.’
‘Nee, nee.’
‘Meneer Charles.’
‘Meneer Charles,’ papegaaide Jimmy.

Drieduizend zevenhonderd dagen na Jimmy’s geboortedag greep deze conversatie plaats in de sacristie van de Sint-Pietersbandenkerk in de provinciestad Torhout.

‘En waarom wil jij misdienaar worden?’ vroeg de baas van het stoelgeld en van de acolieten van de katholieke eredienst.

Jimmy Verschoore vermeed de volgende antwoorden:
- voor het zakgeld;
- voor de miswijn;
- om met toestemming van school sommige voormiddaglessen te spijbelen.

‘Ik zou graag begrafenissen dienen, meneer Charles.’
‘Waarom begrafenissen?’
‘Omdat ze zeggen dat ik een rouwkop heb, meneer Charles.’
‘Rouwkop??’

Jimmy zocht even naar een passende omschrijving.
‘Ja: mijn gezicht is voortdurend in de rouw. Ik kan heel goed kijken alsof ik het doodgewoon vind dat er iemand dood is. En ik zie graag zwart.’
Meneer Charles – een dun vijftigjarig geval van vijfenvijftig kilogram, anderhalve kerkstoel hoog, streng achterover geharkte grijze haren, muisgrijze stofjas met vier zakken in – keek hem door zijn hoornen bril onderzoekend aan. Geen spoor van een glimlach ontwolkte zijn snoet.

‘Ben je bereid wat Latijn te leren?’ vroeg hij dan.
‘Ja. Een heilige taal.’
‘Kun je makkelijk ’s ochtends vroeg je bed uit? Ik wil geen laatkomers.’
‘Ik ben altijd wakker met de haan.’
'Hebt ge dan een haan thuis?'
'Nee.'
‘Hoe gaat het op school?’
‘Zesentachtig percent. Alleen Didier van de dokter was voor mij.’
‘Dan is het goed. Ik verwittig meester Daniël en directeur Mestdagh en geef een brief mee voor je ouders. De stage gebeurt tijdens de eerste week van de paasvakantie. Binnenkort dus. Je krijgt nog een brief daarover. Elke maand ontvang je je rooster van de diensten. Soms zul je ook naar de kapel in het bejaardentehuis moeten. Of naar die van het ziekenhuis.’

‘Goed, meneer Charles.’
‘Ik hoop dat je je best doet, Verschoore.’
‘Ja, meneer Charles.’
‘Op het einde van elke maand geef ik je dan een envelop.’
‘Dank u, meneer Charles.’

Jimmy sleurde met beide handen de zware sacristiedeur open tot zijn magere lijf er net door kon en sloeg die met een dreun achter zich dicht. Hij daalde de brede stenen trap af (waarbij hij zich al een beetje heilig voelde) en ademde diep in. Het steegje tussen de kerk en de witgekalkte blinde muren van de stadstuintjes stonk naar kattenpis en natte honden.

‘Mag je dan zomaar de klas uit?’
‘Iedere misdienaar krijgt maar twee missen per week, soms ’s ochtends, soms in de avond. Er kan ook een begrafenis in de voormiddag tussen zitten. De huwelijken zijn meestal ’s zaterdags.’
‘Dus: hoe meer er doodgaan, hoe vaker jij de school uit mag?’
‘Meester Daniël zal verwittigd worden. Er zijn nog misdienaars in de school hé, voor als er veel doden ineens zouden zijn.’
‘En het geld?’
‘We krijgen per maand betaald van meneer Charles. Een kleinigheid.’
‘Van het stoelgeld van al die pilaarbijters zeker? En hoeveel blijft er aan zijn vingers plakken?’
‘Soms geven de mensen een fooi, vooral bij huwelijken, als ze blij zijn.’
‘Met die rouwkop van je zullen ze je vooral begrafenissen laten dienen zeker?’
‘Ik denk dat ook.’
‘Wel wel. Andrea: we hebben een heilige in de familie. We komen nu zeker in de hemel.’
‘Ja, een hele geruststelling. We moeten nu alleszins niet zelf meer in die koude vochtige kerk gaan zitten. Zo sparen we ook stoelgeld uit. En we zijn zo al zeker van onze zaligheid, Georges.’
‘Tenzij jullie doodgaan,’ merkte Jimmy op.
‘Ja, maar dan dragen we een warme houten jas. En jij zendt ons met een Latijnse toverspreuk naar de zevende hemel. Haal nu de plakjes salami maar uit de frigo, Jimmy. Je herkent ze gemakkelijk: ze gelijken op grote rode hosties.’
‘Verloofd zij Jezus Christus, ma! Is ’t weer salami?!’
‘De oude brokkelkaas is op. Ze groeien niet op onze rug. Misschien kun je volgende maand een duit in het zakje doen?’
‘Of doe een mirakel, misdienaar,’ gromde pa Verschoore. ‘Met wijnwater.’

Met zijn allereerste geld dat hij heilige mis dienend en Kerklatijn prevelend had verworven, trok acoliet Jimmy Verschoore op een valavond na schooltijd naar De Lekkerbek – bij Etienne in de Hofstraat. In de witte envelop, die hij als een kostbare relikwie in zijn rechterhand hield, stak ook zijn dienstrooster voor de komende maand.

Aan de voorkant was De Lekkerbek een winkel van koeken en chocolade, waar des winters in de vitrine een ja knikkende Kerstman stond. Aan de binnenkant was het een kleine tearoom waar je koffie, chocomel en bieren kon drinken. Aan de buitenkant was het ook een taxibedrijfje met één taxi. Het was een grote zwarte Plymouth met indrukwekkende vleugels, die permanent voor de zaak geparkeerd stond. Taxi Etienne kon het stadje Torhout met gemak bestrijken. De firmanaam en het telefoonnummer prijkten in een halve cirkel op een van de etalageramen en op een ijzeren fietsrek dat op het trottoir stond. De Lekkerbek werd niet alleen door theetantes bezocht. Schooljongens doken er na zestien uur onder om stiekem bier te drinken en sigaretten te roken. Winkelier / cafébaas / taxichauffeur Etienne maakte daar geen probleem van. In De Lekkerbek heerste het principe van de vrije markt en de ondernemingslust. De omvangrijke zwangerschap van Etienne was daar het symbool van.

Het was Jimmy’s debuut in de horecasector. Hij was hier nog nooit geweest. Een vrouw met zwart filmhaar stevende op hem af. Hij vroeg een warme chocomel. Er waren geen andere klanten in de tearoom; hij zat alleen aan een kleine ronde tafel. Nieuwsgierig keek hij rond. Dit waren de coulissen van de buitenwereld. Misschien wel het voorportaal tot een onderwereld. Je kon de achterwand zien van de etalage waar in de winter een Kerstman stond die voortdurend ja knikte en soms houterig een arm bewoog. Baas Etienne was er niet. Zijn vrouw veroorzaakte met oorverdovend geraas van een apparaat het gevraagde. Ondertussen peuterde Jimmy na consultatie van de prijslijst twee muntstukken uit de envelop: een hele en een halve. Dat was een kwart te veel. De vrouw zou hem wisselgeld terug moeten geven. Hij legde de munten op tafel en de envelop ernaast.

‘Zo, jongeman. Lekker warm.’
‘Dank u.’
Omheen de hete chocomel waren op het schoteltje nog twee klontjes suiker, een minikoekje en een lepeltje geschikt.
‘Maar buiten is het ook warm hé?’
Ze griste de munten van tafel.
‘Ja… ‘

Onmiddellijk daarna besefte Jimmy dat het te laat was. Hij was voor een kwart bedrogen. De vrouw had zo snel en zo beslist zijn geld bijeen gegraaid en met een vakkundige blik goedgekeurd, dat er van wisselgeld geen sprake meer kon zijn. Zoveel was duidelijk. Verbluft bleef hij haar nakijken, tot ze met een trefzekere worp zijn munten in de kassa mikte. Ze keerde niet naar zijn tafeltje terug. Toen controleerde hij nog eens de prijslijst. Godverdomme.

Jimmy Verschoore werd overmand door een diep gevoel van onrechtvaardigheid, dat al vlug plaats maakte voor woede. Hij nipte van de chocomel; zijn gehemelte schroeide. Hij wierp woedende blikken naar de vrouw achter de toonbank, maar die was in de weer met alles en nog wat. Er kwam nu een vrouw binnen die donkere fondant kocht en een doos cacaopoeder. Jimmy hield de overdracht en teruggave van de gelden scherp in de gaten.

'Warm hé buiten?'
'Het is te hopen dat het het houdt.'
'Zeg dat wel. Wat geven ze uit?'
'Voor het weekend een graad of vijf minder.'
''t Is hier altijd prijs. Subiet verhuis ik naar één van die hoelapeilanden ginder.'
'Maar geen regen.'
'Geen regen?'
'Nee. Alstublieft.'
'Voila.' 

Jimmy nam nu vijf slokjes na elkaar. Daarna ontmantelde hij de suikerklontjes en verdronk die in de beker. Hij plonsde het lepeltje in de bruine oceaan en roerde. Ondertussen at hij het koekje op. 

‘De groeten.’
‘Doe ik.’
De vrouw verdween zonder Jimmy aan te kijken. De bazin van De Lekkerbek was weer een en al bedrijvigheid.

Jimmy dronk de rest van zijn chocomel in één keer op nadat hij minutenlang cirkels gemaakt had met zijn lepeltje. Hij zon op wraak. Hoe kon hij zijn woede koelen op deze bedriegster? Hij vernauwde zijn ogen tot spleetjes en beloerde haar als een roofdier. Kauwgom of neuskeutels kwamen momenteel niet in aanmerking. Niet voorradig. Hij voelde evenmin aandrang om te plassen. Anders waren ook hier mogelijkheden geweest. Hij haalde zijn lepeltje uit de lege beker en likte dat schoon. Plotseling had hij het gevonden. Terwijl hij de vrouw nauwlettend in de gaten hield, nam hij het lepeltje met beide handen aan de uiteinden vast, tussen zijn knieën. Een golf van genoegen spoelde over zijn ruggengraat toen hij het ding in een scherpe hoek geplooid kreeg. Het was nu een heroïnelepeltje geworden. Omzichtig legde hij het verminkte schepseltje op de tafel naast het schoteltje, stond op en laveerde vliegensvlug tussen de tearoom-meubeltjes door naar de deur. De vrouw keek alleen maar even op, verstrooid ‘mm, ja’ mompelend. Na het getingel van de Lekkerbek-bel zette Jimmy Verschoore het op een lopen, de Hofstraat door, diagonaal over de Markt, de Oostendestraat in.

Ter hoogte van bakkerij Clement hield hij abrupt stil, terwijl zijn hart nog bonkte als een drumstel. De envelop!! Hij had de envelop in De Lekkerbek laten liggen!! Zijn naam stond er duidelijk op geschreven, in dat belachelijke schoonschrift van misdienaarsbaas Charles: J. Verschoore, acoliet. Nog erger, in de linkerbovenhoek prijkte in drukletters zo klaar als een klontje: DECANAAT TORHOUT – HOOFDPAROCHIE SINT-PIETERSBANDEN. En, allerergst: er zat nog een flapje in plus zeven munten. En zijn dienstrooster!

In Jimmy’s hoofd begonnen de doodsklokken te luiden. Hij zweette het drievoudige van zijn hete chocomel weer uit. Zijn benen weigerden dienst. Hij leunde voorover op de vensterbank en veroorzaakte zelfs bij deze lentetemperatuur damp op het raam van bakkerij Clement. Een mandje met sandwiches verdween even in de mist. De bakkerin met haar torenhoge knoet op haar hoofd balde van achter haar kassa een vuist in zijn richting. Jimmy vluchtte andermaal, het smalle Zwanestraatje in. Achter ondoordringbare heggen en hagen hoorde hij eenden schaterlachen. Een verre pauw schreeuwde spottend plee-aaa! plee-aaa! plee-aaa!

‘Ewel, Jimmy, twee missen in de hoofdkerk, twee begrafenissen en een vroege kapeldienst: dat moet opgebracht hebben!’
‘Maar de eerste maand was om te oefenen, ma.’
‘Ah ja?’
‘Ja…’
‘Ze kennen er daar wat van, in die kerk!’
‘Meneer Charles is wel streng.’
‘Dus geen dame blanche in De Lekkerbek voor ons? We hadden gehoopt… hé pa?’
Jimmy’s hart sloeg andermaal tilt toen zijn ma het woord ‘Lekkerbek’ bekte, alsof haar mond vol slagroom stak.
‘Ha ja hé! Het moest wel geen vermenigvuldiging van broden worden, maar een dame blanche en een glas wijn zouden er wel in gefietst zijn, Jimmy! Doe volgende maand maar een keer iets wonderbaarlijks voor ons.’
Georges Verschoore vouwde de autokrant op de volgende bladzijde open. Jimmy scheurde moedeloos een hap uit zijn boterham met salami. Hij verwachtte elk ogenblik de lepelpolitie aan de deur.

De hel bestond dus. Die lag in de kerk. Jimmy Verschoore moest door die hel. Op zijn nieuwe dienstrooster stond namelijk alweer een begrafenis, op de eerste donderdagvoormiddag van de maand. Het naderde zienderogen. Hij vermeed ook angstvallig de Hofstraat, toch zijn kortste weg naar school. Dat was zijn vagevuur. Hij beschreef omtrekkende bewegingen. Ook was hij voorbereid om vliegensvlug weg te duiken wanneer die ene gevleugelde zwarte taxi zou passeren. Hij verschanste zich zo goed en zo kwaad als het ging tussen een groepje buurjongens waarmee hij gewoonlijk naar school opstapte, allemaal liefhebbers van de langste weg. Voor echte noodgevallen had hij stiekem zijn winterse bivakmuts diep in zijn broekzak verborgen; hij hield die permanent in zijn rechterknuist geklemd, klaar voor actie. 

Geen nieuws goed nieuws? Stilte voor de storm?

Jimmy Verschoore bracht de komende dagen en nachten in angst door. Er gebeurde namelijk niets. Brieven brachten geen doodvonnis; telefoongerinkel betrof alleen tweedehandse auto’s. Zijn angst nam even af. Wat was nou een lepel? Iets wat je achterstevoren kon lezen en waarvan er miljoenen op deze wereld waren? Toch bleef hij het hele weekend veilig binnen in huis. Een nachtmerrie met gekromde lepels en suikerklontjes deed zijn angst weer accelereren. Doodmoe en met kloppend hart arriveerde hij die eerste donderdag van de maand in de sacristie. Het was zover.

Meneer Charles was zijn gewone zelf. De brillenglazen in zijn begrafeniskop flikkerden vervaarlijk. De zwarte ophaalbuidel, bevestigd aan een lange stok, lag gereed. Zo hengelde Charles rij na rij af, tot in de meest onbereikbare uithoeken. Soms ook stak hij gewoon zijn hand uit en stopte hij de centen in een van zijn jaszakken. En soms, als er veel volk was, deden nog extra collectemandjes de ronde.

Jimmy wurmde zich in zijn zwart-witte misdienaargewaden. Geert, zijn medemisdienaar, arriveerde even later ook. Hij was een jaar ouder en had al meer ervaring.
‘Hoi.’
‘Hoi. De wijn al geproefd?’
‘Nee.’
‘Bij begrafenissen is die lekkerder.’
‘Zal wel zijn.’
‘En er is meer ook, omdat er dan soms twee of drie priesters zijn. Je eerste begrafenis, Jimmy?’
‘Mijn derde.’
Ze verlieten de kleedruimte met de gigantische kleerkast en gingen naar de sacristie. Meneer Charles hielp priester Dezeure en deken Camerlynck in hun gewaden. Het wierookvat hing al klaar; er kringelde reeds rook uit.
‘Er zit veel volk in de kerk, meneer de deken, meneer pastoor,’ deelde Charles mee.
‘Ja, Emilie Vanthomme was vrij bekend in de stad hé.’
‘De hele kaartclub is er. Een paar nieuwe gezichten ook. Heb ik gezien.’
‘Dat is goed, Charles.’
‘Geert, Jimmy: klaar?’
‘Ja meneer Charles.’
‘Het is tijd.’   
 

Jimmy haalde opgelucht adem. Van dit front was er alvast geen nieuws. Meneer Charles keek op zijn horloge en knipte met zijn vingers. Ze stelden zich op: eerst de misdienaars, dan de priesters. Charles knipte andermaal en knikte. De kleine stoet zette zich in beweging. Geert trok bij het passeren aan de bel die vlak bij de tussendeur hing. Hierop begon kale Bemol, de koster van Sint-Pietersbanden, zijn onheilspellende gezang in te zetten. Dat klonk stoffig en muf, alsof hij voortdurend gewurgd werd. Priester Dezeure wierp hem een boze blik toe en schudde even het hoofd.

Jimmy Verschoore ratelde net als Geert vlotjes zijn Latijnse zinnen af. Alles verliep zoals het moest verlopen. Misschien zou de maand vlug voorbij zijn, en kreeg hij een nieuwe envelop. Misschien volgden er nog begrafenissen; die betaalden wat beter. Toen deken Camerlynck zijn troosttoespraak hield, keek Jimmy voor de eerste keer echt de kerk in. Dat was niet eenvoudig, en dat had hij de vorige maand moeten leren: naar tientallen, soms wel honderden hoofden tegelijk kijken zonder rood te worden of de slappe lach te krijgen. Hij begon ze al te kennen. Er waren mensen die naar elke begrafenis kwamen en steeds dezelfde plaats kozen. Zoals wratten immer dezelfde plaats innamen op bekende gezichten, zo dobberden tientallen vertrouwde mensenhoofden op een zee van stoelen.

‘Net als na het zinken van de Titanic,’ dacht Jimmy.

Het was niet licht en het was niet duister in de kerk van Sint-Pietersbanden. De brandglasramen toverden een soort bevreemdende schemer. De bleke vlekken van de gezichten kon je maar echt herkennen wanneer ze ter communie naderden. Bij een begrafenis hoorde eerst nog een offerande. Ook dan zag je ze duidelijk: de stoet van rouwkoppen, hun handen gekruist voor hun geslacht, de ijdeltuiten uit het Leger van God het hoofd geheven, het voetvolk met gebogen schouders. Jimmy vond het alvast een goede oefening dat hij misdienaar was, mocht het ooit zover komen dat ook hij in zo’n offerandestoet vooruit moest schuifelen. Alleen: bij het terugkeren naar je stoel was de afstand tot de honderden gezichten wel benauwend kleiner. Maar misschien bestonden daar trucs voor. Het doodsprentje onderweg bekijken, bijvoorbeeld. 

De deken had gezegd. De begrafenismis was in een volgende fase. Jimmy keek naar de kist. Werd er nooit eens iemand wakker in zo’n kist? Was er nooit eens hevig geklop gehoord midden zo’n rouwdienst? Gesmoord gehuil? Een deksel dat – huu!! – onverwacht met krakend gesplinter open vloog? Waren er al oude kisten ontdekt waarvan de wanden en het deksel diepe krabbels vertoonden?
Priester Dezeure legde nu aan de micro uit hoe de offerande zou verlopen. Er moesten twee files gevormd worden, gezien het grote aantal aanwezigen. Kale Bemol begon lichte orgelmuziek te spelen om de geldstroom te begeleiden. Deken Camerlynck knikte naar Jimmy; samen daalden ze de trap af naar beneden. Even verder stelden priester Dezeure en Geert zich op. Meneer Charles kwam zijn misdienaars ieder een vergulde schaal geven. Daarop moesten de centen gelegd worden. De priesters hielden in hun ene hand een wit doekje en in hun andere hand een pateen vast. Dat was voor de kusscène. Twee mannen van de uitvaartonderneming kwamen met de gedachtenisprentjes naast ze postvatten.

Jimmy keek andermaal naar de hoofdenzee, nu vlak voor hem. Hij was klaar voor de grote offergang. De orgelmuziek van kale Bemol klonk nu wat luider. Priester Dezeure schraapte uitvoerig en luidruchtig zijn keel; deken Camerlynck keek verstoord opzij. Toen vloog plotseling het bloed naar Jimmy’s rouwkop, terwijl zijn adem even stokte. Daar zat ze. Op de tiende rij ongeveer. Uitgerekend aan zijn kant. Dat zwarte filmhaar herkende hij onmiddellijk. Wild klopte zijn hart in zijn keel. Bijna liet hij zijn collecteschaal vallen.
Godverdomme.
Had ze hem nu al de hele tijd in de gaten?

Hij wendde zijn blikken vliegensvlug naar de grond en wenste dat hij zelf in die kist lag in plaats van de oude Emilie Vanthomme, opgeplooid als… als… Voor zijn ogen doemde nu dat verwrongen theelepeltje op. Dit was de hel hier.      

De eerste offerandegangers kwamen eraan. Dat waren de zwaarst rouwenden. De baas van de uitvaartonderneming begeleidde ze. Jimmy concentreerde zich op zijn schaal. Er kwamen steeds meer munten in te liggen. Van onder zijn half neergeslagen oogleden probeerde hij nu de Lekkerbekvrouw te ontdekken. Overal grijze en zwarte vlekken. En toen gebeurde het, onverwacht, veel vlugger dan Jimmy had verwacht.

Er werd een witte envelop op zijn schaal gedeponeerd. Jimmy keek verbijsterd op. Ze stond vlak voor hem. Ze keek hem even diep in de ogen, drukte haar wang tegen de pateen zonder haar blik van hem los te laten, griste daarna het gedachtenisprentje uit de hand van de uitdeler en stapte dan terug de middenbeuk in. In opperste wanhoop keek Jimmy naar de envelop: J. Verschoore, acoliet – DECANAAT TORHOUT – SINT-PIETERSBANDEN. Naast hem stokte deken Camerlynck even in zijn routine. Hij boog zich wat opzij om met gefronste wenkbrauwen het vreemde voorwerp op Jimmy’s schaal te bekijken. Toen trok hij zijn wenkbrauwen weer omhoog, richtte zich op en kweet zich verder van zijn taak.

Met een bloedrode rouwkop fixeerde Jimmy de enveloppe, tot het wit ervan geleidelijk verdween onder een laag munten. Toen hij na lange minuten weer eens opkeek, zag hij dat de stoel waar de vrouw met het zwarte filmhaar gezeten had, leeg was.

Nu volgde nog de genadeslag voor Jimmy. De offerandegang was afgelopen. Meneer Charles kwam de buit ophalen.  

De rest van de begrafenisdienst maakte Jimmy als in een nare droom mee. Meneer Charles had de beide schalen naar de sacristie gebracht en was onmiddellijk teruggekomen via een zijbeuk van de kerk, waar hij de gebeurtenissen van op een afstand volgde. Zijn brillenglazen flikkerden af en toe op in het licht dat door de brandglasramen viel. Had hij de envelop dan niet ontdekt onder de laag munten? Was hij zijn misdienaars gewoon aan het controleren en beoordelen? Moest het ergste nog komen? Gebaarde hij van krommenaas en martelde hij hem tot het uiterste?

Kale Bemol gaf er nu nog een laatste lap op. De mensen stonden op. Emilie Vanthomme zou nu echt ter aarde worden besteld, in een stoet van zwarte auto’s naar begraafplaats De Warande. Medemisdienaar Geert moest nog even met de priesters mee naar de uitgang van de kerk. Jimmy kon beschikken. Toen hij aanstalten maakte om zich snel weer naar de sacristie te begeven, merkte hij dat de stoel waarop meneer Charles daarnet gezeten had, leeg was. Wellicht had die zich ook al naar achter in de kerk gespoed, om het verdere verloop van de plechtigheid in goede banen te helpen leiden. Hier zat nog een laatste kans in.

Amper een dag later werd Jimmy Verschoore beschuldigd van diefstal. Hij werd diezelfde vrijdag na schooltijd door meneer Charles in de sacristie ondervraagd. Meester Daniël had Jimmy in de speeltijd van 10 uur 10 op de hoogte gebracht. Hij had ook al zijn ouders verwittigd. Jimmy Verschoore zat als een rat in de val. 

‘Deken Camerlynck zegt dat er een witte envelop op jouw schaal werd gelegd, door een zwarte dame. Is dat waar, Jimmy? De deken liegt toch niet? Hé?!’
Jimmy zweeg.

Hij zweeg over de witte envelop – zijn envelop – die hij de dag ervoor in de verlaten sacristie vliegensvlug van onder de berg munten bevrijd had en vlak voor de middag mee naar huis genomen had. In de wc had hij de envelop onderzocht. Het flapje en de zeven munten waren eruit. Het enige wat er nog in stak, was een lelijke tekening, op de achterkant van zijn heilige dienstrooster: een gekromd koffielepeltje. Tussen de beide verwrongen uiteinden sprong een uitgestoken tong naar voren. 

Tot het einde van zijn dagen als acoliet van de katholieke eredienst – en dat duurde welgeteld drieëndertig dagen – hield Jimmy Verschoore vol dat er helemaal niks in die witte envelop gestoken had. Niemand immers – tenzij het schepsel van de Lekkerbek – had ooit zijn naam of het gedrukte opschrift echt goed gezien. En niemand zou ooit de echte geschiedenis van de eerste en enige misdienaarsenvelop van Jimmy Verschoore kennen.

Hij werd weggezonden als een dief. Toen de zware sacristiedeur dichtklapte, zaten er twee van zijn vingers tussen. De dokterpa van Didier moest aan huis komen om hem te kalefateren. 

‘Wat is er daar allemaal gebeurd, Jimmy? In dat huis van God?’
‘Ik heb een envelop verloren en die Charles is een… een… ‘
‘Woorden schieten te kort, hé Jimmy?’
‘Dat is niets voor jou, Jimmy. Ondanks je rouwkop.’
‘Je zou later in de politiek moeten gaan: met zo’n kop geloven ze dat je voor de kleine man opkomt. Als je dan later verkozen bent, kun je de knop weer omdraaien.’
‘Godverdomme!’ zei Jimmy vol overtuiging.
‘Dat is een goed begin,’ knikte Georges Verschoore.
‘Haal nu maar de salami uit,’ gebaarde ma. ‘Pa heeft de brokkelkaas weer opgegeten.’
‘Uit puur contentement, Andrea. We gaan een autootje kopen, Jimmy. Wat zeg je daar van? En ik betaal alles in een witte envelop.’