MIJN EERSTE FRANS

MIJN EERSTE FRANS                                                                       Joris Denoo

(Sans Famille)


Ik had al lang Sans famille gelezen. Of, voor de kijkers en de beeldbuizerds onder u: Alleen op de wereld. Rinkelt er een belletje? Ontsnapt er u een traan? Het is inderdaad het boek dat het grootste debiet aan tranen ter wereld heeft veroorzaakt.
Arme Rémy! Arme Joli-Coeur! Arme vioolspeler Vitalis!

Schuin tegenover het huis waar ik de eerste zeventien jaren van mijn leven op aarde gedeeltelijk doorbracht, ontdekte ik de blinde Rémy. Zijn enige dagelijkse houvast in het eeuwige zwarte gat betrof een spuugbak. Rémy was toen achter in de zeventig (denk ik), blind en Fransman. Hoe en waarom hij daar in onze oer-Vlaamse straat verzeild was geraakt, heb ik nooit geweten. Bij hem woonde een bejaarde, mooigeweeste vrouw: Angèle. Ze was nog altijd mooi, maar oud. Voor beiden was ik bang, maar nog veel banger was ik voor die spuugbak. Als ik er ook maar aan dacht, deed zich een omgekeerde reflex bij mij voor: ik slikte zo vlug en zo veel mogelijk speeksel in, als een fanatieke mohammedaan tijdens de ramadan, tot ik achter mijn opeengeklemde lippen een kurkdroge mond had. Het was een manier om niet te moeten kokhalzen.

Rémy en Angèle bewoonden een piepklein rijhuisje. Je kwam er onmiddellijk binnen, na één deur al. Vlakbij die deur zat Rémy in een diepe fauteuil, om toch maar iets van het straatleven mee te kunnen pikken. Maar als een verdomde magneet, waar mijn ogen altijd weer naartoe getrokken werden maar toch bijtijds halthielden, was er ook die afschuwelijke spuugbak, waar Rémy om de haverklap ongegeneerd gebruik van maakte. Ex-mijnwerker? Longziekte? Hij leunde ook op een oudtestamentische stok, die hij tussen zijn knieën gekneld hield. Voor geen geld ter wereld wou ik die stok aanraken (hij daagde me af en toe uit). Of, voor nog meer geld voor nog veel minder: ook maar een blik op die spuugbak van hem werpen. Ik wist dus aanvankelijk niet eens hoe dat onding er echt uitzag. Ik wist alleen dat het er was, onvermijdelijk, afschuwelijk, voldongen.

Wat me ook verontrustte: de blinde Rémy kon exact en nauwkeurig mijn uiterlijk beschrijven, details inbegrepen. Had hij dat misschien van mijn pa of mijn ma voorgekauwd gekregen, die hem al eens een pannetje eten bezorgden? Maar hoé hij me beschreef, tot in mijn edelste trekken, kon onmogelijk van hen komen: mijn verwekkers met wie ik altijd overhooplag. Vooraleer ik op de basisschool mijn allereerste Frans te horen kreeg (meester Devriese van de vijfde klas zong ons een aanvankelijk liedje voor: ‘C’est un éléphant, qui marche, qui marche … ), gaf Rémy me in deze welluidende aanpalende taal een persoonsbeschrijving annex karakterschets van mezelf, waardoor ik keer op keer dacht: ‘O nee, ik ben niet een van hen. Ik ben een vondeling, alleen op deze wrede wereld, sans famille, maar hier door die wezens aan de Vlaamse overkant geadopteerd omdat ik zo mooi ben.’

Wist Rémy hetzelfde te vertellen over mijn broers en mijn zussen (van elke soort twee)? Ik heb het ze nooit gevraagd, want ik wou niet door de mand vallen. Zussen waren er om in te knijpen, broers om naar te stompen: grootmoedig was mijn hart. Deze blinde ziener die – net als ik – toevallig in die stomme straat verzeild was geraakt, predikte het evangelie volgens mij: alleenzaligmakend, en over mij alleen. Jammer dat die ellendige spuugbak zo in de weg zat.

Toen ik al eens meer mijn drempelvrees overwon, nodigde hij me plotseling uit om zelf in die spuugbak te spuwen. Nou: spugen, eigenlijk. 

‘Mais non!’ articuleerde ik onhandig. ‘Mais non!’
Hij lachte tot hij hikte, en van dat hikken kwam dan weer … ajakkes.

‘Ma, als je nog eens een pannetje eten over hebt, draag het dan maar zelf naar de overkant hé.’
‘Waarom, jongen?’
‘Pff … die viezerik.’
‘Het is goed voor je Frans. Meester Devriese zei gisteravond nog dat je ver voor staat op je klasmakkers.’
‘Maar ik moest in zijn bakje spugen!’
‘Wat?’
‘Dat vies bakje dat daar bij de deur staat. Ik durf er zelfs niet naar te kijken, anders moet ik … En Angèle lacht altijd zo raar.’
‘Ach, het zijn oude mensen hé. En ze verstaan onze taal niet goed.’
‘Pff.’

Het omslagontwerp van mijn exemplaar van Sans famille – Alleen op de wereld toonde in droevige kleuren een vioolspelende oude man (Vitalis) met een aapje op zijn schouder (Joli Coeur) en een bedelend jongetje in de sneeuw (Rémy). De tranen knalden uit mijn kop tijdens het lezen, want IK was dat jongetje. (Later sloeg ik boeken over boeken erop na, en ik leerde: Alleen op de wereld van Hector Malot was eigenlijk ‘een uit de hand gelopen aardrijkskundeleerboek’ voor de Franse scholieren, geschreven op verzoek van de Franse minister van Onderwijs. Klimaat, industrie, arbeid, landbouw… Aardrijkskunde? Sentiment! Maar inderdaad ook: kinderarbeid, mijnen. Het bleek ook een geëngageerd verhaal te zijn.)   

Telkens als ik bij overbuur Rémy zat (terwijl Angèle met haar koolzwarte ogen tussen die massa witgrijs haar door het kleine huisje spookte), kwam die tekening op mijn boek me weer voor ogen. Rémy geleek heel erg goed op die oude vioolspeler. En hij heette verdorie ook zo.

Op een keer probeerde ik hem in mijn aanvankelijk Frans over het boek te vertellen. Dat ik het gelezen had. Livre. Lire. Sans famille: en flamand, oui. Hij knikte begrijpend en schraapte andermaal onrustbarend zijn keel. Het kwam van heel diep, als van uit de steenkoolmijnen. Ik was op het ergste voorbereid: soms barstte hij in een hoestbui uit die duurde tot lang nadat ik het huisje al verlaten had en de straat overgestoken was. Dan hoorde ik hem nog rochelen tot aan de overkant, als een oude apotheker na vervaldatum. Plotseling tikte Rémy nadrukkelijk met zijn stok tegen de spuugbak. Met veel hoofdgeknik wees hij het ding aan. In de sofa lachte Angèle me bemoedigend toe, met sneeuwwitte tanden die opflikkerden in het halfduister, hoe deed ze het, op haar leeftijd, nee: ouderdom. Ik haalde mijn schouders op, probeerde mijn walg te onderdrukken, schudde vragend van nee. Wat wilden ze dat ik deed? Ze wees godverdomme ook al naar de spuugbak. Ah nee hé! Of even maar?

Ik overwon mezelf, besloot niet te kokhalzen of toe te laten dat mijn hart keerde en gleed met mijn ogen langzaam naar dat obstakel naast Rémy bij de deur.

Ik keek scherper toe. Het was een oud vioolkistje. Het was potverdorie net zo’n vioolkistje als mijn moeder op zolder liggen had, omdat ze al enkele jaren niet meer de viool streek, zoals het op een bepaalde bladzijde in Alleen op de wereld luidde. Het kistje van Rémy was bekleed met een materie die ik het best als ‘teilachtig’ kan omschrijven. Was hij dan ook violist geweest??

En toen kwam dat weke projectiel eraan, na oorverdovend geschraap.

‘Merde!’ riep ik.

Pats! Roos!

Rémy en Angèle barstten in lachen uit. Ik rukte de deur open en vluchtte de straat over, naar de beschaafde Vlaamse overkant, naar mijn liefhebbende familie. Die dag begon het te sneeuwen, zoals het ook in Alleen op de wereld/Sans famille soms zo onbarmhartig sneeuwen kon.