LIBERALE SCHOENEN

LIBERALE SCHOENEN                                                                          Joris Denoo

Liberale schoenen, daar waren mijn jongere broer en ikzelf gloeiend kwaad op, jarenlang, totdat de oude Vandamme zijn teringschoenengroothandel in onze straat op moest doeken omdat hij gek werd. Maar toen waren we zelf al halfgek, en bijna de deur uit thuis.

Liberale schoenen, definitie: foeilelijke schoenen met te grote, te spitse of te brede punten. Ze waren alomtegenwoordig in de magazijnen van de liberaal Vandamme. Het was godgeklaagd, maar de oude liberaal Vandamme, die tot meters boven zijn dikke kop duizenden dozen schoenen gestapeld had, beschikte nooit over ook maar één paar schoenen waarvan mijn broer en ikzelf eindelijk eens konden zeggen: voilà, dat is het. Het bleef een onbereikbare droom in een Deense koekendoos. En het veroorzaakte nachtmerries bij ons, waarin we schoensmeer te vreten kregen. Onze vrouwelijke ouder kende in die donkere vervloekte tijden maar twee donkere vervloekte adressen: de groothandel Vandamme en de schoenlapper Veryser. Die schoenlapper woonde aan de andere kant van de stad. Als we er weer eens op uitgestuurd werden voor een zoveelste schoenenmissie was ons schoeisel vanzelf al versleten, nog voor we op de plaats van herstel arriveerden: door de afstand, en door de lijzigheid waarmee we ons naar dat duistere hol met draaiende wielen, schijven, borstels en oorverdovend gesjirp sleepten.   

‘HEF JE VOETEN OP’.

Zelfs dié gesnauwde toverformule kon niet beletten dat groothandel Vandamme bleef bestaan. Om de haverklap hadden we toch nieuw schoeisel nodig. En alsof de duivel ermee gemoeid was, moesten we ook ettelijke keren per dag haaks daarop het tegenbevel ondergaan:

‘VEEG JE VOETEN’.

Geen wonder dat teringschoenengroothandel Vandamme bleef bestaan. En schoenlapper Veryser bleef ook de handen vol hebben. De ene keer konden onze puntschoenen niet lang genoeg ‘meegaan’, de andere keer moesten we zowat door de zolen heen wrijven. De logica van de grotemensenwereld!

Nog iets. Op de binnenplaats van het schoenenmagazijn lag een grote, harige, gevaarlijke waakhond aan de ketting. Een berg agressief hondenvlees. Luierbruin van vel. Een lelijke kwijlmuil uitgerust met tanden als pinnen. Altijd sloeg hij hemeltergend razend waanzinnig aan als we daar passeerden, op weg naar of terug van school, vier keer per dag, noodgedwongen, want onze straat was een fuik die ‘doodliep’, en de poort van Vandamme was altijd geopend, zodat eventuele klanten zo naar het magazijn konden. Maar … dat godgenagelde schurftbeest bleef als een comateuze koe met zijn laffe kwijlmuil braafjes op de grond suffen wanneer we er, met onze moeder, langsheen passeerden op weg naar het magazijn, voor de aanschaf van andermaal twee paar afgrijselijke teringpuntschoenen. Wel lonkte hij ons dan vol leedvermaak na, het rolluik van één lodderig oog half geopend. De lafaard blafte dus alleen naar onbewaakt passerend kindervlees. Hoe graag had ik die blafmachine eens een flinke trap in zijn reet verkocht, met mijn rechterpuntschoen van de groothandel Vandamme, spitse uitvoering! Een royale, liberale knal tegen zijn kont!

Op zondagvoormiddag was dat beest spoorloos. Ergens diep in de ingewanden van het aanpalende huis hoorde ik hem dan even dof aanslaan. Hij rook kindervlees. Op zondag hield Vandamme namelijk zijn eredienst van het boek, van 10 tot 12 (ongeveer de uren van de hoogmis in de decanale kerk, tiens): hij was ook de patron van het ‘liberale’ bibliotheekje in onze stad en verleende er in een voorpost van zijn schoenenmagazijn onderdak aan een paar duizend boeken. Schoon van hem. Edel. Cultuur en Schoenen. Op twee andere plaatsen in de stad werd hij, op krek hetzelfde tijdstip, beconcurreerd: in de Langepijpestraat door de socialistische bieb, in het Beerstraatje door de katholieke boekerij, in de schaduw van de hoofdkerk. De schoenen van de liberaal Vandamme, die waren een ramp. Zijn hond ook. Maar de boeken die ik in zijn liberaal fonds aantrof, daarmee had hij een grote voorsprong op de anderen. Vandamme beschikte over brains. Met zijn bril boven op zijn dikke, kale kop en zijn slimme varkensoogjes wees hij mij op Claus, Elsschot, Walschap en Henry Miller, lang voor mijn officiële leraren Nederlands. Overigens: in de katholieke boekerij ontbrak toen dat viertal, en nog een heleboel anderen. De in lelijk bruin schijtpapier ‘gekafte’ boeken aldaar hadden alle één thema gemeen: veiligheid. De ziel van het lezende kind zou niet bezoedeld worden. En bij de sossen was het huilen met de pet op: hun biebje lag veel te ver van het stadscentrum verwijderd, en ze leken er een abonnement te hebben op pulp, tuinieren, koken en domme beeldverhaaltjes voor mensen met een IQ op kamertemperatuur.

Op zondag toog ik dus gewoonlijk, met mijn spuuglelijke liberale teringpuntschoenen aan, naar de liberale bieb van schoeiselgigant Vandamme. Hij hield me altijd nauwgezet in de gaten, want hij wist dat ik de grootste lezer van de stad was, in de categorie opstandige jongelingen, wel te verstaan. Als straf voor het distribueren en verkopen van afgrijselijke puntschoenen ontvreemdde ik er op een zondag NEXUS van Henry Miller. Op de cover prijkte de foto van twee bloedmooie vrouwen met ontbloot bovenlijf, die mekaar vastpakten. Inventaris betreffende het vrouwenvlees: 1 volmondige borst, een dubbele halve borst en 1 x het vermoeden van een borst. Op de rug van het geplastificeerde boek kleefde een etiketje, met daarop de mededeling MI 6! Vandamme had het verstand zijn boeken niet te verpakken in van dat uniform trezekespapier (blauw voor op school, bruin voor de katholieke boekerij, hier en daar wat plastiek bij de sossen). Hij liet de kleuren, coverontwerpen en wervende flapteksten zichtbaar door elk boek met een transparant beschermingsvliesje te laten overtrekken. Schoon van hem. Edel. Shiny shoes; blinky books.

Maar als wraak voor die leren gewrochten van hem stal ik dus een deeltje uit het indrukwekkende en adembenemende oeuvre van Henry Miller. (Toen ik later foto’s van de kerel onder ogen kreeg, ontdekte ik dat hij heel goed op Vandamme geleek).

Het liberale bibliotheekje in mijn doodlopende straat hielp me onrechtstreeks ook even van die razende hellehond af, die mij en mijn vrienden uit de straat vier keer per weekdag met verscheurende bloeddoorlopen blikken en wild graaiende voorpoten van in de verte bedreigde. Maar dat was van korte duur. De gedachten van dat monster waren al zo rood als de vitrine bij slagerij Depuydt, Versch Inlandsch Vleesch. Ik wist wel wat er in zijn harige kop omging. Daarom moest hij eraan, want vroeg of laat, bij volle maan bijvoorbeeld, zou die ketting het begeven en dan waren alle rapen gaar.

Ik zocht inspiratie in het hol van de leeuw zelf: in de liberale boeken van Vandamme.

‘Meneer Vandamme, hebt u geen boek over paddenstoelen?’
‘Daar in dat zijrek gaat het over de natuur,’ wees hij.
Ietwat verbaasd keek hij me na. Ik bladerde, trof wel giftige paddenstoelen in de boeken aan, maar niet in de natuur. Er was niet veel natuur in het stadje waar ik woonde. Als die er al was, lag die veel te ver of was die ingepalmd door lelijke huizen van mensen uit het onderwijs. Bovendien was het bijna zomer. Plan afgevoerd.

‘Meneer Vandamme, ik wil een spreekbeurt over hondenrassen houden.’
‘Ge moet nog dat boek over paddenstoelen weer binnenbrengen, zie ik hier op uw kaart.’
‘Ah ja, vergeten.’
‘Boeken over honden? Die hebben we niet, denk ik. Kijk eens bij de H. We hebben wel iets over paardendressuur.’
‘Tja.’

Ik zocht dan maar in de katholieke boekerij naar methodes om honden om zeep te helpen, maar daar trof ik alleen hondvriendelijke boekdelen aan: Braaf!, Mijn baasje en ik, Wat geef ik mijn puppy te eten? In dat laatste werkstuk stond bijvoorbeeld niet: ‘Vergiftigd vlees’, of ‘zeer veel suiker’. Dat vergiftigd vlees dook wel eens in crimi-verhalen op, variant: salami-verhalen. Maar daar had ik de centen niet voor, voor versch vergiftigd inlandsch vleesch. En elke dag trouw als een hond dat beest met klonten suiker langs lijnen van geleidelijkheid blind maken, zag ik niet zitten. Te duur, te langdradig, te barmhartig.

Toen vond ik het, plotseling, als het ei van Columbus. Ik zou het kwaad met wortel-en-al uitroeien. Die ingeving kreeg ik na lectuur van het dagboek van dokter Che Guevara, ontleend uit het liberale boekenbestand van Vandamme, baas van dat boebeest, upperdog over die underdog. Ik analyseerde de toestand op historisch-materialistische wijze.

Het kwaad: de hond.
De wortel: die ketting.
(Nou, eigenlijk: het kapitaal van Vandamme, maar dat zou ons te ver leiden).

De strategie: ik zou mijn vijand bestrijden door het paradoxale te doen. Ik zou hem zijn vrijheid geven. Hij zou, wild als hij was, met slingerende ketting achter zich aan, uit mijn leven verdwijnen en hopelijk onder een zware wegreus terechtkomen of ergens op een verafgelegen plek als straathond eindigen.

Ik had al gemerkt dat die ketting makkelijk los te krijgen was van zijn houvast: hij was simpelweg met zijn laatste schakel los-vast over een gekromde ijzeren pin in de grond geschoven. Wat voor een viervoeter onmogelijk was, bleek voor mij, tweevoeter, kinderspel.

Mijn broer en ikzelf sloegen ongenadig toe toen we onze mama en onze jongste broer (jawel, die had het intussen ook al zweten: liberale puntschoenen geblazen!) vergezelden naar groothandel Vandamme. Terwijl de pas- en wrikverrichtingen zich in het labyrint van de hoog gestapelde schoenendozen voordeden – doos open, doos dicht, andere kleur, geritsel van papier, nieuwe gang, trapje op, andere serie, en Vandamme met zijn killers-blik maar bewonderenswaardig rustig blijven! – maakte mijn broer (een durver) op het binnenkoertje vliegensvlug de ketting los, nadat ik het beest een stuk uit mijn eigen mond gespaarde oude cervelaatworst had toegegooid, veilig vanuit de deuropening in het magazijn.

Zzoeff!!

Weg was hij, snel als de wind, door de open poort, die ketting als een serpentine achter hem aan wapperend. Wij infiltreerden weer in het magazijn. Niemand had iets gemerkt. Na de financiële verrichtingen in het kantoortje ergens in een uithoek van het schoenenmagazijn (getverderrie, mijn moeder betààlde dan nog ook voor die lelijke puntschoenen!), bleef Vandamme – gelukkig – ter plekke uitblazen van de gedane inspanningen. Mijn jongste broer hield zijn klep, toen we over het koertje stapten: ik had hem de avond tevoren met snoep omgekocht. Mijn mama, vervuld van de aankoop, viel niks op. Weg hondje.

Maar de volgende ochtend, het was hondgeklaagd, ik zweer het: de volgende ochtend alweer klonk om veertien minuten over achten dat razende waanzinnige bloeddorstige tumult dat geblaf heet, terwijl de kwijl in het rond spatte, ten teken dat wij daar passeerden: drie schoolgaande broertjes met lelijke liberale puntschoenen.