GVD (GEBED OM LIEFDE)

GVD                                                                                                           Joris Denoo   

(Gebed om liefde)


‘Durf je 80 keer na elkaar godverdomme zeggen?’

Met een ernstige rimpel boven zijn wenkbrauwen daagde Erwin De Coster me uit: de kampioen van het schaamrood, maar op het schoolplein ook de baas van de cowboys, tégen de indianen. We stonden met z’n drieën op het lage muurtje voor de huizenrij waar hij woonde: ik, Erwin, Marina. Ik was jaloers op Erwins ravenzwarte haar, dat hij soms met een eigenaardige ruk van zijn hoofd naar achteren zwierde. Erwin zelf was echter ook doodbeschaamd dat hij op de wereld rondliep, wat zich uitdrukkelijk vertaalde in rare grimassen en tomatenrode bewolking die soms in een fractie van een seconde over zijn gezicht trok.

Zijn alter ego, de baas van de cowboys, daagde me dus uit om 80 keer hardop te vloeken. 80 klonk in zijn oren waarschijnlijk meer dan 100. Het maakte meer indruk. 80 rijmde ook met krachtig.

‘Jaja, natuurlijk,’ knikte ik, bang om mijn plaats in de pikorde van de cowboybende te verliezen. Gezwind sprong ik van het muurtje.
‘Op het muurtje!’ gebood hij.

Ik sprong er weer op; zij ervan. Marina, het al net zo ongelofelijk ravenzwarte buurmeisje van Erwin, keek glimlachend toe. Ze was twee jaar ouder dan ons, en ze had al wat. Haar oosterse glimlach was onweerstaanbaar. Marina was een mediterrane zeemeermin; alom veroorzaakte ze natte dromen. In de jaren 50-60 was een Marina namelijk heel anders dan een Marina uit de jaren 80-90 en later.  

Held J. vloekt 80 x hardop te T. en verovert aldus menig meisjeshart, vooral dat van M., tevens aldaar woonachtig.

Net toen ik aan mijn godslasterende monoloog wou beginnen, boven die twee zwartkoppen uit torende als een Frankische koning op een schild, piepte in een van de lagergelegen huisjes een deur open. Een man in onderhemd verscheen, met armen waarover aders als staalkabels liepen: de pa van Erwin.
‘Godverdomme: wat staan jullie daar zo te konkelfoezen, hé?’
Het rood vlamde weer naar Erics hoofd. Marina giechelde om dat konkelfoezen. Door een zachte windstoot bolde haar rokje even op. (Daar stonden kriskras cijfers op, dat weet ik nog, maar niemand van ons slaagde er ooit in die blitse Marina te ontcijferen, want later werd ze een vedette in het volleybal, dus trouwde ze met een dubbele meter basketvlees die ook nog eens geneeskunde studeerde, hoe gaat dat, godverdomme).

Ik lachte mal en hupte van het muurtje.
‘Wel?’
‘Niets, pa,’ mompelde Erwin.
‘Hoe: niets? Zie maar dat je over vijf minuten binnen zijt. Je moeder wacht. Heb je huiswerk?’
‘Vandaag niet.’
‘Jaja.’

Pats. De deur knalde weer dicht. Marina keek naar mij. Ik keek naar Erwin. Die jongleerde met zijn wenkbrauwen.

‘Wacht je moeder, Erwin?’ vroeg ik.
‘Tachtig keer!’ snauwde hij onverbiddelijk.
‘Maar je vader… ‘ begon ik weer.
‘TACHTIG!’
‘Weet je wat,’ opperde Marina plotseling samenzweerderig. ‘We doen het samen. We delen door twee. Ieder veertig. Goed zo, Erwin?’
‘Mm… ‘
De cowboybaas, heer en meester over het vloeken in deze stad, haalde zijn schouders op.
‘Dan wil ik ook wel meedoen,’ besliste hij dan grootmoedig, alsof niemand, ook hijzelf niet, onder zijn uitdaging uit kon.
‘Delen door drie, oké?’
‘Oké.’
‘Maar hoeveel is dat dan voor elk?’ vroeg Marina.
‘Ik weet het,’ zei Erwin resoluut. ‘Marina twintig, ik dertig, jij dertig. Dat is samen tachtig.’
‘Waarom ik maar twintig en niet dertig?’ protesteerde Marina. Met haar ene hand hield ze haar rokje in bedwang tegen een verse windstoot.
‘Omdat jij een meisje bent,’ flapte Erwin het eruit, waarbij hij andermaal rood kleurde tot ver achter zijn oren. Nu bolde Marina’s cijferrokje andermaal op, want ze had beide handen nodig voor wat misbaar: ‘En wat heeft dat daarmee te maken, mislukte cowboy?!’
‘Jullie kunnen minder dan wij,’ mompelde Erwin beschaamd-chagrijnig.
‘Ha-ha-ha,’ meesmuilde Marina nadrukkelijk, met volle oosterse mond. ‘Ha-ha-ha.’
Toen pakte ze haar belager bij zijn achillespees: ‘De roodhuid heeft weer ge-sproken. Ugh! Ugh! Je bent bang voor meisjes!’
‘Niet waar, godverdomme!’ riep Erwin. Hij was nu zowat koninklijk purper aangelopen. Zijn gezicht was verwrongen in een ongemakkelijke grimas. Hij had de hoogste graad van schaamte bereikt.

Ik stond erbij en ik keek ernaar. Cijfers dansten voor mijn ogen. En toen ging die verrekte deur weer open. De vaderfiguur verscheen vervaarlijk in het deurgat. Hij vulde dat gat vrijwel volledig op. Erwin en Marina hielden op met kijven. Ze keken naar hem, naar mekaar, weer naar hem, dan naar mij. En net voor Erwins pa zijn mond kon openen, begon ik, vele jaren voor het een rage werd, godslasterlijk te rappen:

‘Godverdomme – godverdomme – godverdomme … ‘

Waarom ik precies 80 keer, en bijvoorbeeld geen 100 keer moest vloeken, wist ik niet. 80 klonk misschien zelf ook meer als een vloek dan het bolle 100. Daar op dat muurtje toen, dat was taalkunde en rekenkunde. Uit de school geklapt.

Marina verdween mettertijd in de sportberichten van de nationale kranten. Het stadje werd te klein voor haar. Allerlei ridders op witte paarden omzwermden haar. Erwin hielp al vaker op de openbare markten in de groentekraam van zijn ouders. Als ik hem ooit eens weerzie, dan weet ik nu al met grote zekerheid wat mijn eerste woord zal zijn, uit de voorraad van de honderdduizenden die ik intussen machtig ben. Een kort krachtig schietgebed om liefde. Omdat alles zo rap voorbijvliegt, gvd.