DE KLEERMAKER VAN DE MAFFIA

DE KLEERMAKER VAN DE MAFFIA                                                  Joris Denoo

De slagboom aan het einde van de Boeyaerdstraat werd A.D. 1963 definitief neergelaten. Het betrof de tweede overweg nadat de trein zich hijgend en puffend uit het station los had geweekt, richting Zuidpool. Of, omgekeerd, de voorlaatste wanneer hij als een dampend en sissend monster uit vreemde streken aan kwam zetten, steeds groter wordend.

Onze straat ‘liep’ dus ‘dood’.

Maandenlang nog reden auto’s blindelings in die fuik. Heen en terug. Het was wennen voor de inwoners van het stadje, die voorheen vaak gebruik maakten van de straat om te ontsnappen naar de grote wereld. De bewoners van de Boeyaerdstraat leken de ‘vreemde’ nummerplaten wel te kunnen ruiken. Telkens als er zo eentje passeerde, bewogen de gordijnen nieuwsgierig. Lippen articuleerden dan spottend ‘weer eentje’, of iets met ‘dom’ erin. Hoofden werden meewarig geschud. En in de auto zelf kon je liplezend ‘godverdomme’ ontcijferen.

Na enkele maanden werd het weer stiller in de Boeyaerdstraat. Vlak voor de werkeloze slagboom werd nog een draaischijfmogelijkheid voor auto’s voorzien, zodat het plaatselijke én het verdwaalde verkeer zich daar uit nesten konden manoeuvreren. Achteruitrijden met piepende banden en loeiende motor hoefde niet meer. Ongeruste ouders dienden in verband met hun schoolgaande kroost nog slechts één richting in de gaten te houden.

Tussen de Franssprekende zerkenkapper en de Vlaamse houthandel in woonde kleermaker Lievin. Het huis was des avonds flets verlicht. Nadat ik mijn buurjongen Roland wekenlang de stuipen op het lijf had gejaagd met schrikbarende vertellingen over het heelal (via mijn pa bezwoer zijn pa me in het bijzijn van zijn zoon nooit meer de woorden ‘kosmos’ of ‘marsman’ in de mond te nemen – het kereltje onderging er slapeloze nachten door, beweerde hij), begonnen we ons op het geheimzinnige kleermakershuis te concentreren. Roland wou wel scheep met mij gaan voor een nieuw avontuur, als ik mijn bakkes maar hield over ontplofte kosmonauten. (Droevig spel van het lot, noodlot: amper een jaar later zou Roland sterven aan een laffe ziekte. Hij ging zelf een kijkje nemen in het heelal.)

We spookten allerlei twaalfjarigs uit: dreigbriefjes schrijven en met bonzend hart vlug door de brievenbusklep proppen, smoezen over moord en misdaad in de flauwe lichtplas van een straatlamp, over stapels hout klauteren om te kleermakerstuin te bespioneren, onzichtbaar zijn tussen zwiepende takken van bomen en struiken. Dat alles gebeurde bij voorkeur op dinsdag- en donderdagavonden, na de les notenleer in de muffe stedelijke gebouwen, toen het al dik donker was geworden.

Wij, kapmantelromantiekers, dachten dat de kleermaker voor de maffia werkte. Hij was het die de fameuze slappe hoeden, lange jassen en zwarte wurghandschoenen vervaardigde, in deze stille straat van dit provinciestadje. En dat terwijl in de grote wereld achter de slagboom alle andere rages en trends in de loop der tijden aan zijn neus voorbij gingen: houtje-touwtje, parka, chapka, minirok, jeans, zwartevogelmode, grunge houthakkersmode, Millet, gekke petten… Wat de Westerse modeslagvelden wel overleefden: Lievin, de eeuwige jeansuniformen en de vreselijke maatpakken-met das, amen.

De schrik sloeg me om het hart toen hij op een avond bij ons thuis aanbelde. Het betrof echter een pomp aan de pantalon van mijn pa. Lievin bracht het ding zelf aan huis terug. Op het bruine pakpapier was een stukje papier geprikt waarop in potlood de rekening gekrabbeld stond. Het halfuur dat hij bij ons in de sofa zat – nee, hij wou niks hebben om te drinken, nee nee, en hij wou evenmin zijn (lange!) jas uitdoen – bespiedde ik hem van achter mijn dampende mok avondmelk. Hij was witgrijs, had borstelige wenkbrauwen met zwart in en een stekelige snor. Ondanks dat maakte hij een zachte indruk, door zijn woorden en gebaren. Typischer kleermaker dan Lievin heb ik zelfs nooit in sprookjes ontmoet.

De volgende dag bracht ik buurjongen Roland op de hoogte van mijn bevindingen. Het stond dus vast dat de kleermaker voor het misdaadsyndicaat werkte: hij had een perfecte dekmantel gekozen, in een doodlopende straat. Niets liet vermoeden dat hij jassen, handschoenen en hoeden voor gangsters maakte.

Wijzelf vonden het om nog een andere reden ook een gevaarlijke straat. Vier keer per dag (er was geen ontkomen aan, onze straat liep nu eenmaal dood) passeerden we een vreselijke blafmachine van een hond, die op het binnenplaatsje van schoenenmagazijn Vanneste vastgeketend lag. Telkens als die harige loebas ons door de immer openstaande poort opmerkte, sloeg hij aan en rammelde hij als een bezetene met zijn ketting. Door dat voorbij hollende dagelijkse kindervlees kreeg hij visioenen zo bloederig als de vitrine bij de slager. Nu, niks aan te doen. Dit obstakel maakte ons sterk. Bovendien werden mijn broer en ik enkele jaren later daardoor heuse atletische spurtkampioenen op de korte afstanden.

‘We moeten een verslag maken,’ zei ik ernstig tegen Roland. Die knikte.
‘Dat moet jij dan maar doen. Als mijn vader het vindt, dan zwaait er weer wat.’
Even zag ik een marsmannetje boven Rolands hoofd zweven.
‘Ik schrijf het vanavond in mijn detectiveboekje. Dat verbergen we tussen de stapels planken in de houthandel. Niemand zal het vinden. Dat wordt onze geheime bergplaats.’
‘De Club van de Zwarte Hand moet gewaarschuwd worden.’

Op het schoolplein brachten we Eric op de hoogte. En om vier uur wachtte Marina ons op aan de meisjesschool. Het geheime teken werd uitgewisseld (we trokken allen even aan ons linkeroorlelletje) en belegden een korte vergadering. Ons plan was als volgt: ik zou een kort verslag schrijven. Dat zouden we de avond erna verbergen in de houtstapel naast de beukenhaag van Lievin. Vervolgens zouden we op verkenning gaan. De duisternis zou ons beschermen, zoals in de avontuurlijke jongensboeken, want we hadden op donderdagavond alle vier notenleer tot zes uur. Zo gezegd, zo gedaan. Die avond zat ik lang op mijn balpen te kauwen. Mijn geheime notitieboekje lag opengeslagen voor mij. En plotseling had ik het gevonden.

  - Geheimz. licht kleerm. Huisnr. 18 – B-straat/onderzoek gewenst/

     houthandel V. geheime basis/misdadig opzet?/9-11-1963//

     dCvdZH: H, R, M, E /stop /// - 

Tevreden kroop ik tussen de lakens. Het kriebelde in mijn buik bij de gedachte dat we morgenavond door de tuin van de kleermaker zouden sluipen.

Roland deed wat lacherig over mijn detectiveboekje, maar Eric keek hem streng aan. Dit was een ernstige zaak. Marina schonk me een bewonderende blik.
‘Staat er nog iets anders in je boekje?’ vroeg ze.
‘Nee, niks.’
‘Vind je het niet jammer om het achter te laten?’
‘Telkens er iets gebeurt, moet het aangevuld worden,’ antwoordde Eric in mijn plaats. ‘We zullen het dus af en toe moeten zoeken. Het is het dagboek van de Zwarte Hand.’
Ik knikte en voelde me plotseling heel belangrijk. Misschien zou het later een Echt Boek worden, met de avonturen van onze club erin.

Na de les notenleer op donderdagavond trokken we naar de Boeyaerdstraat, beschermd door de duisternis. Eric en Marina beschreven een omtrekkende beweging, zoals in de avontuurlijke jongensboeken, om hun eigen straat te vermijden. Roland en ikzelf volgden onze gewone weg, dicht tegen de huizen aan. De gevaarlijke poort van schoenenmagazijn Vanneste was gelukkig al dicht op dit spokenuur. Het was koud en het woei wat. Het rook naar november. We stapten vlug door. Veel tijd hadden we niet: ongeveer acht ouders hielden ons elke dag in de gaten.

Om tien over zes glipten we het hol van de leeuw binnen: de houthandel die aan de tuin van kleermaker Lievin grensde. In en om een grote open loods lag een wirwar van houtstapels. Vlak bij de beukenhaag verstopten we ons bendeboekje, tussen de gestapelde planken en geplette spinnen. Daarna klauterden we op de stapel. Marina als laatste, want ze moest het licht in het kantoortje van de houtbaas in de gaten houden én ze had een rokje aan. Voor ons, lenige apen, was het een koud kunstje. Met een kwieke sprong landden we even later op volstrekt verboden terrein: de tuin van de maffiakleermaker! Ik kreeg een verdubbelde aanval van kriebels in mijn buik.
‘Hé, je rokje leek wel een parachute!’
‘Hihihi!’
‘Sst! Stil!’ siste Eric. Misschien was hij ook alweer knalrood aan het worden van de spanning, maar dat konden we in het donker niet zien. Voorzichtig schuifelden we naar het grote venster aan de achterkant. We konden elkaars hart horen bonken. Het mijne bonkte plotseling dubbel zo hard, want Marina greep een seconde lang mijn hand vast. Ik beleefde een geheimzinnig avontuur met het mooiste meisje van de aardbol aan mijn zijde! Om de beurt loerden we door een kier in de overgordijnen naar binnen. De kleermaker kregen we echter niet te zien. Natuurlijk niet: die was nu ergens met een gangsterbaas in een rokerig hol aan het vergaderen, met een zeppelin van een sigaar tussen zijn lippen. Wel zagen we een oude, witgrijze vrouw in een schommelstoel. Er lag een geruite deken over haar knieën.

‘Ze is dood!’
‘Niet waar. Kijk: de stoel schommelt nog.’
‘Is dat zijn moeder?’
‘Het is zijn vrouw, slimmerik! Hij is toch zelf ook al oud!’
‘Wat ligt daar op de tafel? Zie je dat? Kijk!’
‘Vampierkleren! Zie je wel!’

We verdrongen elkaar voor het venster. Onze ogen zwenkten als zoeklichten over een vreemde collectie zwarte, grijze en witte kledingstukken die kriskras over de tafel gedrapeerd lagen. Maatpakken voor gangsters?
‘Morgen schrijf ik dat in ons geheime boekje. Wat een ontdekking!’ fluisterde ik opgewonden. Ik raakte Marina’s hand hoopvol weer even aan, maar daar bleef het bij. Roland probeerde een fluitend geluid tussen de spleet in zijn tanden te maken. Ik bekeek de vrouw in de schommelstoel nauwkeuriger. Het leek wel een mummie. Haar ogen waren gesloten.

‘Kom,’ zei Roland dan. Eric keek hem spottend aan.
‘Ben je bang?’
‘Nee, maar de kleermaker kan … ‘
‘Je hebt gelijk. Ik moet eigenlijk ook naar huis.’
We trokken ons terug in het duister. Onze ogen moesten weer aan de vreemde omgeving wennen.

‘Voor we weggaan: eerst nog de geheime groet,’ fluisterde Eric. Op het ogenblik dat vier handen naar een linkeroor grepen (wat had ik zin om in Marina’s oortje te knijpen!), werd plotseling het zijhekje aan de rechterkant van de tuin geopend. Het fletse licht van een fietslamp flakkerde één keer op. We hoorden het geschraap van een keel en het gerammel van een ketting. Opgeschrikt tot in ons ruggenmerg doken we de duisternis in, naar de verste hoek van de tuin. Geritsel van bladeren, gekraak van stengels, paniek.

‘Hé, jullie! Wat… ‘

De stem stokte. De fiets kletterde op het tuinpad. Toen was er geen houden meer aan. De Club van de Zwarte Hand vluchtte halsoverkop voltallig weg, rakelings langs de kleermaker heen, door het halfgeopende tuinhekje. De geheime groet kon ons verder gestolen worden: we renden als hazen naar huis, zonder nog een woord te wisselen. Had Lievin ons herkend? Zouden we met de maffia te maken krijgen?

Diezelfde nacht werd Lievin dood aangetroffen in zijn tuin. Zijn fiets lag over hem heen. Het was een vreselijke klap voor ons. Angstvallig slopen Roland en ik langs de huizen in de Boeyaerdstraat, ieder aan zijn kant. Zelfs de hond in het voorportaal van schoenenmagazijn Vanneste raakte onze koude kleren niet meer. Liever hadden we honderd van die ondieren te trotseren dan langs het huis van de dode kleermaker te moeten. Er telde maar één ding: Lievin was dood. Misschien hadden wij de kleermaker vermoord?

Een paar dagen later constateerde ik tot overmaat van ramp dat de fameuze houtstapel bij de beukenhaag verdwenen was. Dat gaf een knauw in mijn hart: het geheime notitieboekje!

Ik werd nog erger gestraft. Zes dagen later kreeg kleermaker Lievin een klassieke katholieke begrafenis in de hoofdkerk van het stadje. Ik werd (zoals ik het elke week wel een paar keer meemaakte) door de koster aangewezen om als misdienaar de begrafenisplechtigheid van de kleermaker te dienen. Toen het zover was, durfde ik de kerk niet in te kijken: overal lange jassen, slappe hoeden op de knieën en zwarte handschoenen. En waar in hemelsnaam was dat domme notitieboekje? Zou God echt straffen uitdelen? Of was Hij mild voor dromers?

Nooit maakte ik me na een begrafenismis vlugger uit de voeten dan toen, richting school.