KINDERMOND

KINDERMOND                                                                                            Joris Denoo

'Wie kent er de tijger?' vroeg juf Tine van de eerste klas in de lagere school. 'Ik! Ik! Ik ook!' 'Wie kent er de... ijstijger?' vroeg ze dan. Even bleef het stil. ‘De ijstijger woont in de winter,’ zei Lily dan. De juffrouw knikte verbaasd. Dat was prachtig gezegd. En onopzettelijk. Diezelfde dag leerde ze haar klas het woord ‘vis’ aan. ‘Het is een dier… ,‘ zei ze, ‘ … dat in zee zwemt en het heeft hetzelfde buikje als ‘kip’. Wie weet het al? … zwemt in de zee en … ‘. ‘De witte haai!’ ‘Een goudvis!’ ‘Een … een walvis!’ ‘Maar nee!’ riep de juf wanhopig uit. En stiekem barstte ze in lachen uit. Even later ging het over het woord ‘boompje’, want dat stond in de titel van een gedicht. Oei, wat een dik buikje had dat woord! Maar een boom kende anders iedereen wel. ‘En nu,’ zei de juf, ‘nu wil ik het woord nog eens horen voor ‘een kleine boom’. Het is dus een kleinere boom, maar een langer woordje. Een kleine boom is een… ? Wie weet het nog?’ ‘Miniboom!’ ‘Dwergboom!’ ‘Maar nee!’ riep de juf wanhopig uit. En stiekem barstte ze alweer in lachen uit. Toen duidde ze slimme Suzanne aan om te antwoorden. ‘Suzanne, weet jij het?’ ‘Hé, juffrouw!’ protesteerde Paul-Edouard op de eerste rij. ‘Het is niet Suzanne. Je moet zeggen: Suzan. Want als je zegt Suzanne, dan zijn er veel Suzannekes. En er is er hier maar één’. ‘Ik zal het nooit meer doen,’ beloofde de juffrouw ootmoedig, maar ze snapte er niets van. Paul-Edouard knikte ernstig, en Suzanneke zat hem met grote ogen aan te kijken. Ze snapte het evenmin. 

Toen ik die avond thuiskwam – ik was getuige geweest van deze tafereeltjes – schreef ik op: ‘Mijn hond woont in de winter’. Het werd de eerste regel van een vers gedicht. Hij was eigenlijk uitgevonden door een kind uit de eerste klas. Het was een prachtige blikopener voor een gedicht. De moderne spits-spraaktechnologie is zo schilderachtig niet. Zij brengt geen poëzie van dat gehalte voort. Zij maakt fouten. Iemand commandeert de computer: ‘Make it… ‘. En wat krijgen we op het scherm te lezen? ‘Naked… ‘. Nou, misschien is dat toch wel schilderachtig. Maar het was de bedoeling niet. Besluit: terug naar aanvankelijke spreek- en spraaklessen. Eerst dictie volgen, dan pas met de computer praten. Een ouderwets expressietrainingslokaal zou nog zin hebben. Want als de uitspraak van de boodschapper aan de computer verkeerd is, kan dat een zaak van leven of dood worden. La plupart des occasions des troubles du monde sont grammairiennes. Schreef Montaigne, de vader van het essay. Het woord is machtig. Met of zonder computer. Wat als ik zo’n computer dicteer: ik vlei meneer. Net zo goed schrijft hij: ik vlij me neer. Cakeje? Keek je? Ander voorbeeld: ik verklaar u de oorlog. Dat schrijft hij wel neer. Maar ga ik dan vechten of het uitleggen? Begrijpt hij het? Nee. Een computer woont niet graag in de winter. He is too naked.