ZWANENZANG
ZWANENZANG VAN M/V – MEESTER IN DE
VAKKEN Joris Denoo
Het laatste decennium van mijn beroepscarrière als lector Nederlandse taal aan de hogeschool voor lerarenopleiding VIVES – campus Torhout voel ik me als een otter in het water. Ik krijg er nochtans (zoals veel collega’s) op gezette tijdstippen nog wat hooi bij op mijn reeds ruim bedeelde vork: ‘titularis’schap (als niet-pedagoog) van een aanzienlijke ouderejaarsgroep, extra engagement uitdieping keuzevak Drama, hoofdredactie studenten- en docentenblad, inhoudelijk trekker werkgroep Taalbeleid op nationaal niveau, medebetrokkene Muzische vorming, docent optie ‘Omgaan met anderstaligen’ (ik noem het OMA), docent Taalvaardigheid en Expressie voor zowel lager als secundair onderwijs. Er dient geregeld opgedraafd te worden. Sommige zaterdagen zijn niet meer zo sabbatical als voorheen. Bovendien worden bijna elk academisch jaar de organisatie en het programma van ons derde jaar bachelor lager onderwijs (‘curriculum’) telkens weer anders ingevuld. En daarnaast hebben we met de lesgevende collega’s vaak het gevoel geregeerd te worden door een papieren tweede klasse. Perfectie is saai…
Ik
hou echter voldoende grip op de zaak, zodat arbeidsvreugde en welbevinden niet
teloorgaan. Een goede agenda is belangrijk; die strikt bijhouden en desgewenst
realiseren, is nog belangrijker. Termijndenken, weet je wel. Er schiet
bijvoorbeeld nog genoeg tijd over voor dat andere beroep van mij: schrijven en
publiceren. Literatuur, met name. Er komt zelfs in deze heuglijke tijden een
tussenschotprestatie, zich situerend tussen mijn twee werelden in: ik publiceer
bij de universitaire uitgeverij Acco Leuven een praktisch leerboek Taalmuzische
vorming voor (hoge)scholen en aanverwanten: Amuzementen
– Muzische momenten met taal. Een
buitenbeentje in mijn lange reeks literaire fictie. En dat krijgt er (vlak na
mijn afscheid aan de hogeschool) een broertje bij in de vorm van Verlichte gedichten – Creatief en
taalbeschouwelijk omgaan met poëzie (ook Acco). Ondertussen ben ik – jawel
– verhaallijnen aan het ontwerpen voor een gaming
project bij uitgeverij die Keure Brugge. Mijn uitgever is een oud-student…
Mijn
eigen hogeschool heeft in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw ook
een upgrade gekregen wat faciliteiten betreft. Oude en nieuwe gebouwen en
voorzieningen communiceren nu perfect met elkaar en lopen naadloos in elkaar
over. We hebben altijd geflirt met de termen traditie en toekomst. Dat heb ik
verwoord in een gedicht dat aan een openbare muur in de hogeschool prijkt. Vele
externe organisaties maken nu gebruik van onze accommodaties. De lampen blijven
er laat branden, niet alleen voor het Open Avond Regentaat.
Het
is september 1975 wanneer ik effectief in het onderwijs stap. Op 1 september
2013 stap ik er weer uit. Ik beklaag me die 38 jaren niet. Mijn generatie (en
ook die ervoor en erna) heeft op korte tijd veel veranderingen meegemaakt. Alleen
al de opeenvolgende afko’s waarmee de lerarenopleiding basisonderwijs in onze
hogeschool aangeduid wordt! PS (Post-Secundair), PHO (Pedagogisch Hoger
Onderwijs), PA (Pedagogische Academie), LNS (Lagere Normaalschool), ILLO
(Initiële Lerarenopleiding Lager Onderwijs), ILSO (idem dito Secundair), BALO
(Bachelor Lager Onderwijs), BASO (idem dito Secundair): Latijn voor velen, voor
ons epoques met een etiket. Ik hou wel van die afwisseling, maar niet altijd
van die woordkeuze. Vooral bij PS en BALO steigert mijn taalgevoeligheid. Ik
denk aan voetnoten en bonobo’s hierbij. En ik ga al helemaal niet akkoord met
de term ‘lager’. En ‘middelbaar’ of ‘secundair’ klinken ook al zo tweedehands.
Net voor ik afzwaai wordt mijn hogeschool KATHO ook herdoopt: het zal VIVES
worden. Gelukkig. Ik haatte dat ‘katho’-mailadres.
Iedere
minister wil via veranderingen en omvormingen zijn of haar stempel drukken en
beklijvende realisaties nalaten voor de geschiedenisboeken. Dat voelen we dan ook
duidelijk aan den lijve. Alom wordt gefusioneerd. Tussendoor doet de computer
zijn intrede, rekenen we plotseling in euro, behoren we tot Europa en wordt er
op regelmatige basis aan de spelling gesleuteld. Vakken en hun leerinhouden
verdwijnen; nieuwe vaardigheden en manieren van evalueren palmen de roosters en
gemoederen in. Onderricht en de organisatie ervan worden anders georganiseerd.
Aan de oeroude verhouding leraar – leerling, gebaseerd op orde, tucht en
respect, lijkt een einde gekomen te zijn. Anno 2013 maakt een hogeschool
middels een enquête de round-up: vele studenten uit de lerarenopleidingen
ontbreekt het aan (zelfs elementaire) kennis. Ik maakte zelf mee hoe zo’n
student de piramides in Praag situeerde. De schuld van de P? Wou hij een alliteratie?
Ondanks
alle (pogingen tot) gelijkstrijkerij en betutteling van her en der (vooral van
de hierboven vermelde papieren tweede klasse) is mijn eigen hogeschool altijd
een schoolvoorbeeld geweest en gebleven van autonomie en tolerantie. De docent
wordt er gewaardeerd in zijn eigenheid. Zij/Hij is, haaks op de zucht naar
uniformiteit en fusie (die vreemd genoeg ook paradoxaal haaks staat op de roep
om creativiteit en diversiteit), in hoge mate onafhankelijk. Intern moeien zich
weinigen met zijn leerinhouden en de wijze waarop hij die doorgeeft. Als het
maar ‘klopt’ met wat de buitenwacht aan papieren tijgertjes de wereld in zendt.
En dat klinkt nog veel te pejoratief. Want we weten altijd van wanten. We
tellen een behoorlijk aantal bekende vakpublicisten in ons korps. In een
notendop: vertrouwen is belangrijk. De docent moet zijn gang kunnen gaan. Ik
loof mijn hogeschool daarvoor, in goede en in kwade dagen.
De
term ‘hogeschool’ kan wat stijf klinken, maar sedert de democratisering van het
onderwijs biedt ook die hogeschool een staalkaart of doorsnede van onze
maatschappij. Ik maak zowel verwende paardrijdende wereldbereizende studenten
mee als jobstudenten die noodgedwongen zelfs tijdens weekavonden werken.
Zelfdodingen. Verslavingen. Affaires. Familiale drama’s. Succesverhalen. Doffe
ellende. Er zijn er gehuldigd, verguisd, geprezen, veroordeeld, vermoord,
bekroond, gevangen, verongelukt. De hogeschoolstudent ontsnapt niet aan het
woeden van de wereld. Een opvallende wijziging doet zich wel voor in de samenstelling
van onze groepen lerarenopleiding lager en middelbaar onderwijs: sedert een
half decennium zijn de mannelijke studenten erg dun gezaaid. Dan te weten dat
o.a. mijn hogeschool vroeger zo’n stevig masculien bastion was, bewaakt door
strenge mannen in lange rokken met een rits knoopjes aan. En het begrip ‘vader’
krijgt al vaker het voorvoegsel ‘stief’ bij zich.
(Een
deugddoenertje zowel als een nadenkertje: I
wish I had a father like you. Dit anonieme snippertje, netjes maar
‘onnaspeurbaar’ gekalligrafeerd, tref ik in mijn lerarenschuif aan, enkele
jaren geleden. Het is er stiekem gedropt. Ik heb er weken over lopen piekeren:
vereerd, maar ook verontrust. Ik denk er nog vaak aan: het hangt voor mijn neus
op mijn docentenkamertje in de hogeschool. Het zal het enige stukje papier zijn
dat ik niet weg zal gooien).
En,
over papier gesproken: in de loop der jaren is er nog iets uit het zicht
verdwenen. De vensterbank in de voorhal ligt niet langer vol met papierale
brieven van liefjes en lieven, elke dag via de ouderwetse post besteld en
aldaar geëtaleerd. De epistolaire kunst is afgestorven.
Niets
blijft hetzelfde. Alles verandert. Van dit alles kon ik telkens de polsslag van
heel nabij voelen. Ik ben blij in twee eeuwen gewerkt te hebben: zelfs aan het
einde van een millennium en aan het begin ervan. Deze tijdsgewrichten hebben de
zaken misschien doen accelereren. En ik had ook geluk met mijn hogeschool, pal
in het hart van de meest westelijke provincie van dit land. Hoofdzakelijk een
lage streek. Skuus voor de woordspeling.
A
propos: ik tel meer dan zesduizend oud-studenten. Een legertje herinneringen
dus. Elke dag één zo’n herinnering is goed voor een dikke vijftien jaren
mijmering. Maar misschien mag het een ietsje meer zijn, zolang de voorraad
gezondheid strekt. Want niets blijft hetzelfde. Alles verandert.
ZWANENZANG
Ik ben zestig. Mijn ouders zijn vorig jaar ook zolang getrouwd ondertussen. Dat vieren we op een zonnige septemberzondag. En ik zie het einde van mijn hoofdwerkzaamheden naderen: mijn onderwijscarrière in de lerarenopleiding aan de hogeschool KATHO-RENO, campus Torhout, thans VIVES genoemd.
Ik heb ettelijke toespraken voor anderen
geschreven; ik heb er ettelijke zelf bekokstoofd, o.a. ter gelegenheid van de jaarlijkse
diplomering van onze studenten. Mijn laatste officiële speech in het kader van
mijn hoofdberoep is mijn kortste en gaat over mezelf en mijn afscheid aan de
‘Normaalschool van Torhout’.
Een bekend
filosoof zei ooit eens niets. Ik ben geen bekend filosoof. Dus zeg ik iets. Ik
heb 38 jaar lang het geluk gehad dat ik een vak doceerde dat tegelijk inhoud en
vorm is. Ik mocht in taal over taal spreken en schrijven en het betrof bovendien
mijn moedertaal. Dat heb ik graag gedaan. Ik zal dat op een andere manier
blijven doen, tenminste als mijn vege lijf dezelfde kathedraal blijft als
waarin ik zovele hoogmissen (en soms begrafenissen) heb mogen en kunnen vieren.
Mijn
mijlpaaltjes.
Anno 1958
ontcijfer ik in de derde kleuterklas het lange woord ‘liefdesverdriet’ in de
krant. Mijn mama kan dat getuigen. Ook probeer ik mijn eerste gedicht uit, maar
ik ben boos dat ‘knieën’ in het mooie Nederlands niet met ‘gezien’ rijmt, zoals
in mijn dialect. (‘Heb je nog entwat gezien? De beer zit op z’n knieën’) Van mijn
papa verneem ik dat wij eigenlijk twee talen spreken.
Anno 1960
reikt de indrukwekkend grote zwarte krullenbol directeur Jozef Noterdaeme me
mijn palmares van het eerste leerjaar uit. Mijn prijsboek heet ‘Van een
konijntje en een ei’. Een kip wil haar werk niet doen; vooruit dan maar, dul konijn! Na de prijsuitreiking kijken we naar de film
‘Bambi’.
Anno 1966
krijg ik van priester-studiebewaker Tisten Vanheule (what’s in a name!? Ik ga
later in Heule wonen) – de zwartrok had 79 knoopjes aan zijn soutane – in de
allereerste week van mijn allereerste jaar secundair onderwijs twee uren
strafstudie omdat ik met ‘Villa des roses’ van Willem Elsschot op mijn knieën
lag.
Anno 1970
draai ik op volle toeren, nou: volleytoeren, in het Torhoutse volleybal.
Detente 1m02 met gestrekte zolen.
Anno 1973
geef ik op een zomertaalkamp in Dendermonde als jobstudent twee weken
aanvankelijk Nederlands aan de 14-jarige prins Filip van België. Ik vrees voor
het voortbestaan van België, dit druilerige min of meer driehoekige
koninkrijkje.
Anno 1976
geef ik Engels aan de afdelingen Vertaler-Tolk en Toerisme aan het Hoger Technisch Instituut in Brugge. Een aantal van mijn studenten zijn bij
mijn debuut als leraar in het hoger onderwijs ouder dan ikzelf. Een van die
toenmalige studenten zal mijn begrafenisondernemer zijn – reizen hiernamaals:
ook toerisme, weet je wel.
In 1977
publiceer ik mijn eerste literaire boek. Er volgen er nog een flink aantal.
Mijn nieuwste zal heten: Pleidooi voor achteruitgang. Onlangs debuteerde ook
een van mijn dochters met een roman.
Vanaf 1978
zijn mijn tweelingdochters elk jaar jarig op een verschillende dag. Het scheelt
twintig minuten. Binnenkort treed ik met allebei op in Standaard Boekhandel
Kortrijk.
Vanaf 1981 is
mijn zoon elke minuut van mijn leven in mijn gedachten. Hij leeft in een
mijnenveld van epilepsie.
Anno 2009 mis
ik de zomer compleet door een dubbele beenbreuk op 1 juli. Ik tolereer mezelf
horizontaal.
Anno 2010
winnen twee van door mij begeleide bachelorproeven een award. Collega Rik Van
den Bergh wint ook. Sedertdien begroeten we elkaar met de term ‘champ’. Zij die
gaan verdwijnen, groeten u, champ!
Anno 2013 hou
ik het hier voor bekeken. Ik meen mijn eindtermen bereikt te hebben.
Ik dank
jullie voor het gezelschap in dit instituut en zal met meestal ongemengde
gevoelens aan mijn jaren op RENO terugdenken. Ik was en ben fier een lid van
dit Torhoutse team geweest te zijn.
JORIS DENOO, 2013
Docent Nederlands, Taal, Expressie,
Dictie, Spelling, Omgaan met Anderstaligen, Culturele Animatie, Taalmuzische
Vorming.