GRENSGEVAL
GRENSGEVAL Joris Denoo
EEN
WAARGEBEURD SMOKKELESSAY
Duizenden
kilogrammen geleden …
‘Smokkelen’:
goederen invoeren zonder invoerrechten te betalen, het ontduiken van
voorschriften’.
Sinds de grenzen in Europa vervaagd zijn, klinkt ‘smokkelen’ ouderwets. Het is wellicht
ook zo oud als de mens zelf, want het bestaat dankzij de begrippen ‘mens’, ‘grondgebied’ en ‘grens’. Het woord ‘smokkelen’ heeft een aangename, donkere klank. Het buitelt in de
mond als een te heet gebakken aardappeltje. Er steekt vaart, avontuur en geheim
in. En herhaling. Het heeft gelijk iets haperends of struikelends: niet altijd
loopt het van een leien dakje. De sluikstoker, de valsemunter, de smokkelaar:
het publiek heeft er een boontje voor en de pers heeft er een kluifje aan. Er
hoeft niet altijd geweld mee gepaard te gaan. Het schilderachtige overheerst.
Geheimzinnigheid is troef. Wie is dan het slachtoffer? Vadertje Staat. Want
eigenlijk wordt dié opgelicht. Een abstracte, gegeerde vijand. Opdat Vadertje
Staat niet in zijn hemd zou worden gezet, is hij beschermd en vertegenwoordigd
door douaniers in uniform. Voor de smokkelaars zijn zij de concrete, zichtbare
vijand.
De mensen zijn altijd geboeid geweest door verhalen
uit de schemerzones en de grensgebieden. Stoken,
vervalsen en blauwen zijn met de
regelmaat van een klok voer voor de media. Maar de tijden veranderen. In Europa
verdwijnen de grenzen zienderogen. Criminaliteit wordt via de computer
bedreven. Een ander soort smokkelen doet zich nu voor. Of wat dacht je van
industriële spionage, de braindrain,
gif uit het buitenland, de wijnplas, de boterberg, de koortsige varkens, de
dolle koeien, de drugroutes, de mensensmokkel en de melkstroom? Op het
vliegveld in Anchorage, Alaska, werden anno 1991 zelfs twee Amerikanen
aangehouden die 137 galblazen van beren naar Azië wilden smokkelen. Die moesten
ginder dienstdoen in de lokale geneeskunst.
Met het wegvallen van de oude tolhuisjes en slagbomen
verdwijnt ook een flink deel van de smokkelfolklore. De geuren van ‘geblauwde’ tabak, koffie en alcohol
(niet per se de gezondste producten natuurlijk) verzwinden in de mist der
tijden. De code van het kleurrijke volkje van de blauwers vergeelt.
In deze reportage heb ik het over contrabande en
douane: over smokkelen dus. Ik kreeg alle informatie uit de eerste hand: van de
sympathieke smokkelgeneraal J. met name, eind vorige eeuw een man die de 90
naderde. Hij vertelde me zijn verhaal, aangevuld met knipsels uit Vlaamse en
Noord-Franse kranten uit de jaren ‘40 en ‘50. Mijn bibliografie inventariseert
die knipsels.
Zondvloed
In de provincie West-Vlaanderen en in het noorden van Frankrijk ligt tussen Adinkerke en Duinkerke het vette, vruchtbare polderland. Dit is de echte Westhoek: de witte duinen waarachter de zee ruist en waarboven veelvraten van meeuwen zwieren om daarna in de golven te duikelen, de weelderige akkerlanden van Veurne-Ambacht en de weidse vlakten van De Moeren – Les Moëres. Driekwart eeuw geleden vormt dit oude landschap het decor voor een gigantische smokkelzaak, die uitlopers heeft tot in de lichtstad Parijs. Bij deze stiekeme nachtelijke arbeid gaat het om koffie en vooral tabak.
In 1953 breken in de Lage Landen de dijken door. Het
stormt hevig. De wind zit in het ‘slechte
gat’. Tot overmaat van ramp is er springtij. Een heuse zondvloed overspoelt
een stuk van die Lage Landen. Er vallen veel slachtoffers. In het begin van
datzelfde jaar verschijnen voor de correctionele rechtbank van Duinkerke(n),
Frankrijk, 52 ‘contrabandiers’. Het
is een van de grootste smokkelprocessen uit de Franse geschiedenis. Vonnis
wordt geveld over een Franse ‘generaal’,
zijn talrijke ‘lampisten’
(handlangers) en drie (afwezige) Belgen: ook een ‘generaal’, plus zijn ‘luitenants’.
Voorheen zijn de drie Belgen al door de rechtbank in Veurne veroordeeld. Die
hebben al iets op hun kerfstok.
Het vreemde aan het proces in Duinkerke is dat er geen
grammetje koffie of tabak te zien is. Er wordt ook nooit een grammetje ontdekt.
Toch beslist de rechter dat er voldoende bewijzen voor smokkel zijn, al
oordeelt hij dus eigenlijk over … rook.
Het verdict is streng: gevangenisstraffen tot drie
jaar en een totale boete van 195 miljoen Franse francs. De Franse staat eist
aanvankelijk zelfs nog veel meer. Het is alleszins een bedrag als een
zondvloed. We schrijven januari – februari 1953. En zie: de zondvloed kwam.
De
Bende van de Tabak
De feiten zelf dateren van medio ’48 tot juni ’50. De
Tweede Wereldoorlog ligt nog vers in eenieders geheugen. Als je in die tijd de
voorpagina’s van de kranten erop napluist, lees je over naoorlogse
spionnenkoorts, een allereerste niertransplantatie (Marius Renard in
Frankrijk), het drama van Oradour (het Franse dorp waar in juni 1944 maar
liefst 642 mensen door de Duitsers werden afgeslacht), heropflakkerend nazisme,
jawel, en … ‘De Bende van de Tabak’,
ofte ‘Le Gang du Tabac’.
De grote smokkelaffaire spreekt sterk tot de
verbeelding. Tussen al die grauwe berichten door vormt ze een stukje spanning
en avontuur. Terwijl tevreden Franse boeren, café-uitbaters, landarbeiders en
stoelenmatters aan hun pijpje lurken of een sigaretje pieren, natuurlijk met
prima Veurnse tabak uit de Vlaanders, gaat het tijdens het proces in Duinkerke
over tonnen koffie en tabak, gepantserde wagens, heuse stafkaarten, generaals,
soldaten, eerste en tweede linies, brand, zelfmoord, betaalde wandelaars en
miljoenen franken. Nee, de Tweede Wereldoorlog is inderdaad nog niet lang
gedaan. De hele zaak voor het gerechtshof in Duinkerke kent ook de nodige
humor. De glimlach en de mop vormen soms het beste verweer.
‘Een smokkelaar is geen gangster, meneer de
voorzitter, neenee. Nous ne sommes ni
des gangsters, ni des bandits. Nous
sommes des fraudeurs ! We hebben maar een klein beetje opgelicht. Voyez-vous, monsieur le président, accusez-moi de
nombreuses fraudes, je ne sais pas à
mille kilos de tabac près … et je reconnais que je suis un fraudeur … mais je
ne suis pas un gangster ! Een misdaad kunt
u dat niet noemen, meneer de voorzitter, dat ietsepietsie tabak, noemt u het
maar rustig oplichten, och god, ik weet zelfs niet op enkele honderden kilootjes
na hoeveel … ‘
‘Natuurlijk, natuurlijk heb ik een weinig tabak
gekocht, maar dat was alleen om te roken, meneer de voorzitter!’
‘Waar rook is, is vuur. Akkoord, meneer de voorzitter.
Maar ik ben niet verbrand! En die rook prikte me wel eens in de ogen.’
Promenade
De Panne
Eind jaren ’40. Het krijgsgewoel van de grote oorlogen
is al een poos achter de rug. De grens tussen België en Frankrijk golft als een
grillige meridiaan. Aan weerszijden heersen wisselende klimaten, als het over
smokkelen gaat. Je hebt het zuiden, de ‘evenaar’,
en het noorden. In het zuiden (de Ardense streken) zwerven de pelsjagende
douaniers, gewapend met lijfflesjes geestrijk vocht, door de dichte wouden van
het Ardens massief. Hier ontdek je het oude, avontuurlijke verhaal van de
stroper en de boswachter. Ze zijn allebei zo goed gecamoufleerd dat je het
verschil niet meer merkt.
Aan de evenaar,
dat wil zeggen: tussen Valenciennes en Lille (Rijsel), ontwaren we iets
duidelijker beelden. In de grensdorpjes ligt op de biljarttafel de rode bal in
het Franse kamp, en de witte in het Belgische. Het is de streek van de
smokkeltroepen, strategische manoeuvres, strenge douanebeambten en slagbomen
die door gepantserde voertuigen met krakend geweld aan splinters worden
gereden. Dit zijn de ‘verhitte tropen’.
En dan, het noorden. Hier oefenen de Noordzee en de
Atlantische Oceaan een kalmerende invloed op het grensklimaat uit. Die grens
huppelt speels over de duinenruggen, een konijn achterna. Bijwijlen verdwijnt
hij zelfs even in het golvende ongewisse: zand erover. Hier, in deze uiterste
Westhoek, hebben douane en toerisme een huwelijk gesloten: niet uit liefde, wel
uit verstand. Om de poen dus. De rode loper voor dit huwelijk vormt de bekende
wandeling ofte ‘promenade’ tussen De
Panne en Bray-Dunes in Frankrijk, heen en terug. Welruikende dames en heren van
een zeker gewicht maken er gebruik van. Ze wandelen van België naar Frankrijk.
Aan het begin van de terugtocht naar De Panne zijn ze op merkwaardige wijze nog
toegenomen in gewicht; ze zakken anderhalve centimeter dieper in het zand dan
tijdens de heenreis. Zou de Franse keuken het verschil maken? Ze passeren de
Franse schuilplaatsen uit de Wereldoorlog, gebouwd om een Duitse landing in het
oog te kunnen houden. Elk jaar takelen die schuilloopgraven wat meer af: zand
erover. De fameuze landing greep trouwens ergens anders plaats, en de troepen
spraken geen Duits. Douaniers liggen hier nu niet op de loer. Alleen de krabben
doen dat. Nog even verder passeren de volslanke wandelaars de Duitse batterij.
Bunkers, loopgraven, torens: alle met spiedende spleetogen op de zee gericht,
als honderden toneelkijkers in een zaal waar zich een groot drama voltrekt.
Vanuit deze sinistere schuilplaatsen of van op getrukeerde duinen werpt niemand
nu nog een kwaad oog op de wandelende toerist, die met zijn verborgen vrachtje
door het zand sjokt. En de dames maar lekker ruiken … Daar zijn alweer de
eerste huizen van De Panne … en de dijk.
Soms vindt de douane toevallig, in een uithoekje van
het rulle zand, aan de eerste trapleuning bijvoorbeeld, een petanquespel. Het
heeft een weg van zes kilometer door het zand afgelegd. De ballen zijn al
verkleurd, en de spelers zijn spoorloos. Wat stak erin?
Dit is dus de eindhalte van de meridiaan tussen
Frankrijk en België. Wind, water en zand scheppen er ononderbroken een
niemandsland, waar zelfs de zoutbelasting
of ‘la gabelle’ (die van 1340 tot
1789 bestond: koninklijk toezicht op de winning van en handel in zout) van geen
tel was. Het goedmenende duinenvolkje beschouwt dit alleszins als een
niemandsland. Achter de duinen ondergaat echter die zachte glans alweer een
metamorfose: hij krijgt de kleur van grimmig staal, aan de eerste weg op het
vasteland, bij de eerste akker. En of de zee een milde invloed op het klimaat
uitoefent!
Gejaagd
door de winst
Smokkel heeft vaak met humor te maken. Wie de oude
kranten er op napluist, ontdekt dat wel. Smokkel bloeit en broeit ook op
speciale plaatsen: netelige posities als het ware. Tussen Adinkerke en
Frankrijk werden de duinen door de Duitsers omgeploegd tot een groot
mijnenveld, ter hoogte van bijvoorbeeld Zuydcoote. Na de oorlog spannen de
Fransen er eerst simpelweg prikkeldraad omheen. Ze poten er borden neer met
doodshoofden op. Het mijnenveld is namelijk veel te groot en te ‘gründlich’ aangelegd; het wordt een
karwei voor later, voor als er meer tijd en vooral meer geld is. Niemand waagt
zich in deze gevarenzone. Wie dat wel doet, riskeert ten minste een of meerdere
ledematen te verliezen. Ook de douaniers respecteren de dreigende
waarschuwingsborden. Alleen de smokkelaars rekenen op een goed gesternte. Ze
zijn het immers gewend risico’s te nemen; elke nacht kunnen ze bij de lurven
gevat worden. Zij durven de vervloekte overtocht wel aan, hoewel de kleinste
misstap een waar hellevuur los kan doen barsten. Het gerinkel van de kassa is
er echter bijtijds als alarmbel. Vreemd genoeg slaagt dat er op minutieuze
wijze in de gevaarlijkste plekken te doen ontdekken en omzeilen. Ook goede
piraten vertikken het op de klippen te lopen en te verzuipen.
Met andere woorden: het is er zo gevaarlijk, dat het
er veilig is. Niemand anders waagt er zijn hachje. En dan nog … als er één van De Bende van de Tabak de
lucht invliegt, dan zal dat gebeuren in een enorme, geurige rookwolk. Eind
jaren ’40 is de lucht in De Moeren – Les Moëres vervuld van zalige geuren:
parfum, tabak, alcohol.
En het water dan. Het is in die tijd nog gewoon
‘water’, en geen industriële urine. Het kanaal Veurne – Duinkerke, dat parallel
loopt met de kustlijn, snijdt langzaam door de polders, op vier kilometer van
het strand. Aan de grens ondergaat het kanaal een verandering. Op Belgisch
grondgebied is het een strenge, rechte lijn, gekneld in een korset van beton en
tot brandhout gepelde sparrenstammen. In Frankrijk wordt het plotseling
moerasachtig, met ruig gras op de taluds
(hellingen). Het verschil tussen een koninkrijk en een republiek?
Op Franse bodem is de weg die naast het kanaal loopt
dan weer in opperbeste staat. In het kleine koninkrijkje aan de Noordzee
daarentegen is de begeleidende macadamweg golvend, en op vele plaatsen
ettelijke keren versteld en opgelapt. Een grens heeft vele facetten. Net als
zijn bewoners.
Het quasi stilstaande water in het kanaal Veurne –
Duinkerke heeft ook zijn smokkelhistorie, al is het dan zoveel minder troebel
dan de oppervlaktewateren uit latere jaren (… waar de mensen heden ten dage tot
driemaal toe belastingen voor betalen: stad, provincie en Vlaams Gewest). Een
voorbeeldje. Op een zonnige dag voor de oorlog vist de douane er een
onderzeeërtje uit op. Het is een miniduikboot (nog voor de matchboxautootjes en de micromachines
de speelgoedmarkt veroverden), volgestouwd met stevig verpakte tabak. Hij is
een zwerftocht aan het ondernemen, zo lijkt het althans. Maar wat blijkt?
Eigenlijk wordt hij op sleeptouw genomen door een grote sloep. Je moet er maar
op komen. De mensen die het bericht in de krant lezen, gekscheren:
‘Die onderzeeër werd voortbewogen door een
zoetwatersmokkelaar, die zich als een opgerolde ansjovis in de piepkleine Nautilus had verborgen!’
Aan humor geen gebrek, ginds in de Westhoek in de
jaren ’40 – ’50. Smokkelaars hebben altijd al op de sympathie van de gewone man
kunnen rekenen. Maar terwijl in het kanaal Veurne – Duinkerke een kleine
garnaal aan onderwater spelevaren deed, misschien als afleidingsmanoeuvre,
werden op het land grote zakengedaan, die het daglicht niet mochten zien.
Het
decor
We maakten al kennis met de promenade De Panne en met
het kanaal Veurne – Duinkerke. Hoe ziet het grote theater er nu uit waar ‘Le Gang du Tabac’ eind jaren ’40
opereert? Het is een 3 000 hectaren groot moerasgebied, dat al lang is
drooggelegd. Vandaar de naam ‘droogmakerij’.
Dat vlakke land kent vele gedaantes: zonovergoten, gegeseld door stuifsneeuw,
opgezweept door gierende wind, drijfnat, heetgeblakerd, in goede en in kwade
dagen. Jacques Brel moet het ooit gezien hebben.
De kakidouaniers spreken Vlaams rond snorrende kachels
gevuld met cokes. In de kantoren van Brussel en Parijs ronken eendere kachels
in de jaren na de oorlog. De Moeren – Les Moëres, ooit antieke lagunes (strandmeren), zijn eind jaren
’40 uitgestrekte, rijke beemden, bezaaid met prachtige hoeves. Op die hoeves
werken naarstige, voorbeeldige boeren en landarbeiders. Sommigen zijn zo
naarstig dat ze lang na het daglicht nog verbluffende activiteiten ontplooien.
Dit pittoreske grenslandschap heeft dus ook zijn nachtkant. Hier passeert
namelijk een beruchte tabaksroute, en, in tegengestelde richting, een rivier
van alcohol. Het zijn twee wegen die je niet in een atlas terugvindt. Zelfs
niet op een stafkaart. Maar het zijn wel platgetreden paden. Alleen in de
correctionele dossiers van de rechtbank worden die – met de nodige kleuren –
uitvoerig geschetst. In 1953, het jaar van de grote watersnood in de Lage
Landen, verschijnen 52 betrokkenen voor het gerecht in Duinkerke. Ze leggen er
een uiterst ongezellig examen in de aardrijkskunde af. Hun ondervrager is de gestrenge
heer Procureur van de Franse Republiek.
Napoleon
Smokkelaffaires: men kent er soms wel het voorlopige
einde van, maar zelden het begin. Dat geldt ook voor de zaak J. Hoeveel jaren
al leidt ‘generaal’ J., de Napoleon
van de smokkeltabak, de campagne in Vlaanderen, vooraleer hij in 1950 wordt
ontmaskerd? Niemand zal het ooit echt te weten komen. Maar na Austerlitz komen
er ook enkele nederlagen. De Rechtbank van Eerste Aanleg in Veurne veroordeelt
J. tot 20 maanden gevangenisstraf en 13 miljoen BEF wegens het smokkelen van
tabak. In die tijd is dat een gigantisch bedrag. Maar waar rook is, is vuur.
Smokkelen is ook een winstgevende zaak. Op het latere, grote proces in
Duinkerke zal meester-smokkelaar J. ook ter sprake komen. Hij zal daar echter
zelf niet aanwezig bij kunnen zijn: de rechtvaardige rechter in Veurne heeft
zijn bewegingsvrijheid beperkt. Door zijn veroordeling in Veurne moet hij in
het land blijven. Geluk bij een ongeluk.
Wat is er eigenlijk allemaal gebeurd?
J. staat aan het hoofd van een Veurnse tabaksfabriek.
Hij huurt de fabriek van de Staat: die heeft de fabriek tijdelijk in bezit
omdat er problemen zijn, door de oorlogsomstandigheden. De vorige eigenaar
slaagt er echter in zijn zaken bij te laten trekken, en wil zijn fabriek terug.
Dat gebeurt net op het ogenblik waarop de ambitieuze generaal J. (die dan nog
niet veroordeeld is) het plan oppert een aanzienlijke hoeveelheid tabak aan de
Belgische troepenmachten in Duitsland te leveren. België heeft dan namelijk,
samen met andere landen, een klein bezettingsleger in Duitsland, dat de oorlog
verloren heeft. Dat winstgevende plan gaat echter niet door; het blijft bij een
poging. Ondertussen moet J. zich wel in het gerechtshof van Veurne gaan
verantwoorden over een vroegere Vlaamse tabakssmokkelaffaire. Misschien heeft
dat ook een rol gespeeld in het mislukken van het plan. Enkele dagen voor de
zitting in Veurne gaat de fabriek in de vlammen op. Of … over Napoleon
gesproken: de Brand van Moskou voor de Slag bij Waterloo. Onopgeloste hamvragen
hierbij: hoeveel, hoe weinig tabak was er
nog in die fabriek voorradig? En, als die er wel degelijk geweest is: werd die
stiekem gered en waar is die nu naartoe? En heeft dit iets te maken met de
weigering van de regering om tabak aan het Belgische bezettingsleger in
Duitsland te leveren?
J. is een opmerkelijk man: een energieke ondernemer,
een schitterende strateeg, een efficiënte werker, een vlugge beslisser. Hij is
listig en vooruitziend. Soms moet een generaal snel handelen en een risico
durven te nemen. Is de brand in de Veurnse tabaksfabriek een gedurfde maar
meesterlijke zet op het schaakberd van de fluwelen vuist van de gentleman-godfather? Heeft hij een offer
gebracht om te kunnen winnen? Heeft hij een schip op het strand verbrand om te
kunnen blijven? Het moet ongetwijfeld al een flink eind voor 1950 geweest zijn
dat J. zijn duistere operaties en manoeuvres dirigeert. Sommige daarvan geven
fel licht …
De
Franse generaal
Op een bepaald ogenblik leert de Vlaamse
smokkelgeneraal J. een zekere D. kennen: een landarbeider uit Houtem bij
Veurne. Die brengt hem op zijn beurt in contact met de Fransman S., 32 jaar, op
papier café-uitbater in Languenesse (Pas-de-Calais). In werkelijkheid behoort
S. tot het kleurrijke volkje van de ‘contrabandiers’.
Hij is een echte beroepssmokkelaar, die de stoutmoedigheid en het geluk van de
grote generaals combineert. Voor de ontmoeting tussen J. en S. hebben zich aan
weerszijden van de landsgrenzen, onafhankelijk van elkaar, twee
smokkellegertjes georganiseerd, onder leiding van twee doortrapte generaals: de
Vlaming J. en de Fransman S. Over een verenigd Europa gesproken …
D. steekt het vuur aan de lont: hij verenigt de twee
legertjes. Die samenwerking groeit uit tot een zeer winstgevende zaak. Alle
ingrediënten om te slagen zijn aanwezig. J. heeft geld, contrabande (de tabak, ‘uit
de brand gered’) en strategisch vernuft. S. levert de troepen, de tactiek,
het toezicht en het afzetgebied. De generaals steken de koppen bijeen, wellicht
onder het roken van Veurnse kwaliteitstabak. Verscheidene boerderijen in De
Moeren – Les Moëres en in de streek van Hondschoote, alle op Frans grondgebied,
worden door de generale staf uitverkoren. Ze worden gepromoveerd tot ‘Opslagplaatsen van de Eerste Lijn’ of ‘Depots van de Eerste Linie’: een waardig, maar gevaarlijk etiket. Als de
stellingen eenmaal zijn ingenomen, komt er al vlug beweging in het veld. De
taken worden verdeeld. De sluikhandel kan beginnen.
Actie!
Hoe gaat alles nu verder concreet in zijn werk? De
Franse meester-smokkelaar S. dirigeert ’s avonds laat de met kolen geladen
vrachtwagens, komende van de mijnen in Pas-de-Calais. Die bewegen zich op zijn
bevelen naar hun ‘Eerste Linie’.
Onder de ladingen steenkool bevinden zich talrijke blikken alcohol. Nooit
echter zal het gerecht dit later kunnen bewijzen. Ondertussen – de nacht valt –
waakt generaal J. op Belgisch grondgebied. Hij wordt geassisteerd door zijn
luitenants D. en B. Op het gepaste ogenblik lanceert hij op zijn beurt zijn
troepen in het niemandsland aan de grens, over akkers en weiden als wiegende
zeeën. Die vormen nog geen echte ‘stoottroepen’, zoals bijvoorbeeld de
gepantserde wagens die in noodgeval de tolbarelen aan spaanders rijden. Het
zijn veeleer stille ‘overlopers’, ieder goed voor een baal koffie of tabak van
25 à 30 kg. Dat vrachtje wordt door middel van smokkelbretellen het ene land
uit en het andere land in gedragen. De bretellen maken het de smokkelaars iets
gemakkelijker om bij onraad allerlei hazenpaden te kiezen. Geleid door
verkenners en begeleid door genietroepen (die bijvoorbeeld loopplanken over te
brede grachten gooien) dwarst deze vreemde, nachtelijke karavaan De Moeren en
bereikt daarna de ‘Depots van de Eerste
Linie’. Op die boerderijen worden de stille overlopers van hun vrachtje
verlost, opnieuw beladen en bepakt met blikken alcohol (die daar inmiddels al
zijn gearriveerd) en hop: rechtsomkeert naar de Belgische thuishaven. Van
invoerrechten is er helemaal geen sprake. En de heren douaniers zitten gezellig
bijeen bij de ronkende kachels in hun tochtige kantoortjes.
Mysteries
Hoe komt het dat alles zo vlekkeloos verloopt? Een
tijdlang denkt men bij het Franse gerecht dat de Franse douane zelf
medeplichtig is aan de smokkelaffaire van de Bende van de Tabak. In die tijd is er ook de mysterieuze dood van
een van die Franse douaniers. Hij wordt levenloos aangetroffen in een smalle
put, in de omgeving van een klein fort, op 25 meter van de grens. De officiële
versie luidt ‘zelfmoord’. Maar de vraagtekens en de raadsels blijven. Niets kan
ooit bewezen worden van de eventuele samenwerking of vereffeningen tussen de
douane en de smokkelaars. Het is voor de instanties ook aartsmoeilijk de zaak
uit te pluizen: de zwijgplicht van de spitsbroeders, de mist van De Moeren en
mettertijd de mantel der vergetelheid verhullen voldoende. Het mysterie van de
dode Franse douanier wordt nooit opgehelderd. ‘Zand erover’ wordt hier op een gruwelijke wijze lugubere
werkelijkheid. Groot en klein drama kunnen buren zijn: enkele kilometers verder
en enkele jaren vroeger speelde zich hier de grote historie van de Geallieerde
Landing af. Tweemaal drama: de enkeling, de massa.
Verdeel
en heers
De volgende stap is het verdere transport van de
smokkelwaar naar het zogenaamde ‘achterland’.
De tabak (zonder bandjes dus, want er zijn geen invoerrechten voor betaald) is
nu in Frankrijk beland, in een zone waar controle in die tijd eerder zeldzaam
is. De Franse smokkelgeneraal S. heeft voorzorgsmaatregelen getroffen. De
boeren die bij de Eerste Linie zijn
betrokken, hebben in en rond hun boerderijen voor extra geheime bergplaatsen
gezorgd. In de loop van de nacht (bij voorkeur een nacht zonder volle maan)
worden de gesmokkelde zendingen vervolgens gegroepeerd en in wagens
overgeladen. Dat groeperen vraagt soms meer bergplaatsen. Die operaties worden
geleid door M.-R. (de vrouw van S.) en door een zekere L., haar luitenant. Die
L. staat bekend als ‘het kemphaantje’:
hij is agressief en slagvaardig. De werkverdeling is dus perfect georganiseerd.
Soms waan je je zelfs in een druk postkantoor tijdens een spitsuur. Met dit
verschil: er wordt niet gepalaverd en er wordt geen tijd verloren. Luitenant L.
is zo’n beetje de ad-interimleider van de operaties wanneer de grote baas S.
weer eens in de gevangenis zit, of wanneer die ergens anders in de streek de
acties leidt van alweer een andere bende. S. heeft namelijk veel pijlen op zijn
boog. Overal heeft hij troepen. De Gang
du Tabac bestrijkt ook een relatief groot afzetgebied.
Chef S. bromt inderdaad verscheidene keren. Hij zit
bijvoorbeeld vier maanden uit in
Hazebrouck, in verband met de affaire-Ryveld, een andere smokkelzaak. Ryveld is een gehucht van
Steenvoorde. Ook in Vlaanderen komt de Franse smokkelaar in aanvaring met het
gerecht. Door zijn samenwerking met de Vlaamse smokkelgeneraal J. wordt hij in
Veurne bij verstek veroordeeld tot enkele maanden gevangenisstraf. Hij daagt natuurlijk
niet op. De spitsbroeders die elkaar bij nacht en ontij in de drassige beemden
van De Moeren – Les Moëres ontmoeten, zijn het al gewend dat ze af en toe eens
de gevangenis aan de binnenkant kunnen bestuderen.
De
Tweede Linie
Een
kink in de kabel
Die laatste jaren van het decennium 1940-1950
betekenen een gouden tijdperk voor de Bende
van de Tabak. J. en S., de beide generaals, vertrouwen elkaar volledig. De
samenwerking verloopt bijzonder vlot. J. aanvaardt zelfs dat S. hem pas
uitbetaalt nadat de smokkelwaar van de Tweede
Lijn (Pas-de-Calais) doorverkocht is. De organisatie loopt gesmeerd. Belangrijk
punt van de code is de zwijgplicht. Die wordt hoog in het vaandel van de
smokkel gedragen. Niemand klikt. Niemand praat zijn mond voorbij. Hierbij dient
ook opgemerkt te worden dat de Gang du
Tabac wel profiteert van het gebrek aan internationale samenwerking tussen
de Franse en de Belgische douanediensten.
Maar … elke ketting is maar zo sterk als zijn zwakste
schakel. Als je met velen samenwerkt, is er altijd wel iemand die roet in het
eten gooit. Op een onzalig ogenblik is er inderdaad die ene zandkorrel die deze
goed geoliede machine stil doet vallen. Tandengeknars alom: een medeplichtige
vrachtwagenchauffeur praat onder invloed van alcohol zijn mond voorbij. Heeft
hij woorden met generaal S. gehad omtrent zijn vergoeding? Is hij te goed
betaald en heeft hij te veel gedronken? (‘Trop
bien payé – trop bien bu’). Wat er ook van zij: hij heeft babbelwater ingenomen.
De douane heeft een bijzonder talent ontwikkeld in de loop der tijden: fijne
oren. Door de eeuwen heen hebben de tollenaars zich altijd al stiekem onder
feestend volk begeven. Die oren spitsen zich dan en krijgen een bloedrode tot
purperen kleur. Drank maakt de tongen los. Op die manier krijgen ‘undercoverdouaniers’ veel informatie.
Zo gebeurt het hier ook. Het parket wordt gealarmeerd. De gerechtelijke politie
wordt ingeschakeld. Een andere, evenzeer goed geoliede machine treedt nu op
haar beurt in werking. Gevolg: ondervragingen, arrestaties, verhoren. Ook het
Belgische gerecht onderneemt nu actie. Op een hoeve aan de grens, die zowel in
Frankrijk als in België is gelegen, wordt een confrontatie georganiseerd. Het
is een tragikomische vertoning, met alle ingrediënten om de spanning erin te
houden. Aanvankelijk veinzen de smokkelgeneraals J. en S. elkaar niet te
kennen. Ook talenkennis blijkt plotseling een onoverkomelijk probleem te zijn:
het Frans is voor J. Latijn en S. snapt geen jota van dat Vlaams. Het komt ook
zover dat de beide grote bazen elkaar gaan uitschelden op de best mogelijke
Franco-Belgische manier. Brusselaars kunnen hier iets van opsteken. Anderzijds
blijken de beide heren dan geen enkel probleem te hebben met het lezen van de
processen-verbaal. Ze ondertekenen zonder mopperen: ze zijn tevreden met de
inhoud ervan.
Van die dag af blijft J. alles ontkennen, met de
stugheid van een Vlaming. Wat S. betreft: die beweert contacten gehad te hebben
met een zekere J., maar de J. waarmee men hem op die grenshoeve confronteert,
zou de ‘juiste’ J. niet zijn. Met andere woorden: volgens S. heeft iemand de
identiteit van de eerbiedwaardige Veurnse tabaksfabrikant J. ‘geleend’ en heeft
hij in die hoedanigheid zaken met hem gedaan. Prima vondst. Tweelingen in het
spel? Jammer genoeg voor S. herkennen verscheidene getuigen J. formeel, wanneer
het gerecht hen met hun grote chef confronteert. En de heer J. zelf kan noch
een dubbelganger, noch een tweelingbroer ten tonele voeren. Tot overmaat van
ramp prijst een van de kopers de kwaliteit van de tabak van J. uitvoerig. Het
zijn niet altijd van de slimsten die in de smokkelaffaires meedraaien … Van je
vrienden moet je het hebben: generaal J. krijgt zowat het deksel van de
tabakspot op zijn neus, vooral door de ongewilde getuigenissen van enkele van
zijn handlangers.
Het heeft dus enkele jaren mogen zijn. Maar nu valt de
hoorn des overvloeds stil. Overmoedige cafépraat heeft de hele bende de das
omgedaan. Op het ogenblik is nog niets bewezen, maar de machine is gestokt. Het
is wachten op het verdict van de hogere instanties. En hopen op mildheid, want
bewijzen vinden zal moeilijk zijn: de tabak-zonder-bandjes is immers al lang in
rook opgegaan. Het zijn nu eenmaal de risico’s van het ‘vak’.
Vesuvius
De Vlaamse grote baas J. verschijnt nooit op het
proces dat in het Franse Duinkerke wordt gevoerd. Hij verkiest afwezig te
blijven, die 15de januari van 1953. Het Franse gerecht is er namelijk bekend
voor dat ze iemand behoorlijk lang weg durven te stoppen. Drie jaar
voorhechtenis bijvoorbeeld behoort tot de mogelijkheden. En daarenboven: J. is
door het Veurnse gerecht al in zijn vrijheid beknot, wegens een vroegere
affaire. Hij kan er dus onmogelijk bij zijn in Duinkerke, want hij mag zijn
land niet verlaten: een ‘geval van
overmacht’.
De Franse douane eist een totale boete van ongeveer
800 miljoen francs. Een duizelingwekkend bedrag. Maar dat wil ook zeggen dat er
voor nog veel grotere bedragen gesmokkeld werd. De meeste beschuldigden
bekreunen zich niet echt om die fabelachtige sommen: er werd immers geen
grammetje tabak gevonden. En wat niet bewezen kan worden, hoeft evenmin betaald
te worden. Het gerecht steunt alleen op getuigenissen, noodgedwongen. Wie echter
wel met de bibber op het lijf zitten, zijn de boeren uit De Moeren – Les Moëres
en uit Pas-de-Calais. Zij hebben immers onderdak verleend aan illegale
praktijken. Zij zorgden voor de belangrijkste schuil- en bergplaatsen. Als hun
schuld bewezen wordt, worden hun hoeves verkocht, want dan zijn ze de sigaar:
dan hangen hun fikse boetes boven het hoofd. Het drama van de Route du Tabac, waar eens gigantische
hoeveelheden superieure kwaliteitstabak passeerden, voldoende ‘om zelfs een vulkaan mee op te vullen en rokende
te houden’, krijgt hier sociale
draagwijdte. Menselijke ellende kan het gevolg zijn. De schilderachtige en
avontuurlijke smokkelweg wordt nu plotseling afgebakend door kommer en kwel. In
de rechtszaal wordt duidelijk dat iedereen gelijk is voor de wet: een mens van
vlees en bloed.
Het eigenaardige bij dit proces is ook dat het gerecht
‘zogezegd’ beslag legt op ‘bij benadering’ vijftien ton tabak en vier ton
koffie. Het blijft echter bij rook en geur, want nooit wordt ook maar een
grammetje ontdekt. Men baseert zich op vermoedens, getuigenissen en
loslippigheid. De hoeveelheden die hier ter sprake komen, zijn zo indrukwekkend
groot dat het volk in de streek beweert dat alleen de Vesuvius wijd genoeg
gaapt om al de rooktabak te bevatten die onder het bevel van de generaals ‘Napoleon’ J. en S. op zachte voeten en
met bretellen door De Moeren werd gedragen. Maar ten tijde van het proces in
Duinkerke is al dat lekkers natuurlijk al lang opgerookt en opgedronken.
Niemand werd ooit op heterdaad betrapt. Maar de koffie en de tabak hebben wel
degelijk de gezondheid geschaad.
Het
proces
De eerste zitting in Duinkerke is op donderdag 15
januari 1953 om 9 uur. Het is druk in de zaal: er zijn 46 betrokkenen present.
Grote afwezigen zijn de Vlaamse smokkelbaas J. en zijn twee luitenants D. en B.
Die verkiezen niet te verschijnen. Ze kunnen dat ook niet, omdat de Veurnse
rechtbank hun verboden heeft het land te verlaten. Op papier verkeren ze dus in
de onmogelijkheid het proces bij te wonen.
De verdachten zitten in een grote halve cirkel, op
twee banken, net als in de Kamer der Volksvertegenwoordigers. De rangorde van
de troepen-te-velde wordt ook hier gerespecteerd. Generaal S., de grote chef,
neemt plaats op een stoel met leren zitting, in het midden, los van de anderen.
Hij is de eregast. S. is een stijlvolle verschijning van voor in de 30: smaakvol
gekleed, donkerbruin verzorgd kapsel. Hij is zelfzeker en wendbaar als een
paling. Hij heeft ook flair, en beantwoordt volledig aan het beeld van de
‘chef’: hij heeft het duidelijk voor het zeggen. Volgens sommige kranten uit
die tijd ziet hij er niet erg betrouwbaar uit. ‘Men krijgt de indruk dat die
man geen normaal leven leidt,’ schrijft een verslaggever. ‘Hij strooit zand in de ogen en trekt rookgordijnen op. De
kleren maken de man niet.’ Iemand anders vindt hem zowel sympathiek als
antipathiek. De meningen zijn duidelijk verdeeld. Dat S. een gladde jongen is,
goedgekleed of niet, sympa of anti, zal wel als een paal boven water staan. Het
verdedigingssysteem van de grote patron bestaat hieruit: toegeven als iets
bewezen wordt, ontkennen als er twijfel is. En in deze zaak valt bitter weinig
te ‘bewijzen’, wel veel te veronderstellen. Zo stijlvol als zijn verschijning
en optreden zijn, zo ruiterlijk heeft hij het ook over zijn ‘medewerkers’, zeg
maar: handlangers. Zijn Vlaamse spitsbroeder J. bijvoorbeeld (die er niet is)
probeert hij van elke verdenking wit te wassen. Wel prijst hij het strategische
talent van de Vlaamse smokkelbaas; dat doet hij vernuftig, tussen de regels,
als een … nou: als een woordensmokkelaar.
Bij een bepaald transport naar de hoeve V. is die
fameuze J. heel uitzonderlijk in hoogsteigen persoon aanwezig. Vreemd genoeg,
merkt de voorzitter van de rechtbank op, herinnert S. zich precies van deze
transactie helemaal niks: het is duidelijk dat de generaals elkaar beschermen.
Dat is ook de enige actie die S. echt ontkent: die waarin J. opduikt. Ook stelt
S. zijn eigen vrouw M.-R. buiten de zaak. Volgens hem heeft zij er niks mee te
zien. De vrouw zelf zit tijdens de verhoren erg in verlegenheid. Mevrouw S.,
bevallig gekleed, volgens de toenmalige kranten ‘niet mooi, niet lelijk’, vertoont ook plotseling opvallende
geheugenzwakte. Toch blijkt ze de Belgische smokkelgeneraal J. heel goed te
kennen: wanneer het over hem gaat, heeft ze het over ‘mon petit J.’
In een notendop, schrijven de kranten, kunnen we
stellen dat M.-R. onwaarschijnlijkheden vertelt, zichzelf tegenspreekt, de
stenen uit de straat liegt, vele uitspraken herroept, de papegaai van haar man
S. is en diens Vlaamse spitsbroeder mee in bescherming neemt.
Pech voor de generaals: een zekere T., een van de
belangrijkste chauffeurs in de Bende van
de Tabak, is veel eerlijker. Hij
ontkent de rol niet die de Belgische industrieel J. speelt. Ook geeft hij toe
dat de J. waarvan sprake is wel degelijk hetzelfde individu J. van de fameuze
grensconfrontatie is.
God
met ons
De ondervraging van de depothouders van de Eerste Linie levert weinig sensationeel
nieuws op. Die blijken namelijk ieder 3 000 francs premie ontvangen te hebben.
Veel? Weinig? Het hangt ervan af, zoals altijd. Hun verdediging zal later
aanvoeren dat ze vreesden dat hun boerderijen in vlammen op zouden gaan als ze
hun medewerking weigerden. Het gaat hier duidelijk over represailles vanwege de
Gang du Tabac zelf, die hen verplicht
deze premie te aanvaarden. Medeplichtigheid wordt dus onder zachte dwang
afgekocht.
Sommige ondervraagden spelen ‘le petit fou’.
Getallen,
plaatsen, mensen
De ‘passeurs’
of de ‘stille overlopers op kousenvoeten’,
geronseld door de luitenants D. en B., blijven buiten schot. Gelukkig voor deze
simpele zielen, de bretellendragers. Hun identiteit is zelfs voor het gerecht
onbekend, want ze zijn niet komen opdagen in het gerechtsgebouw van Duinkerke.
Kleine garnalen dus. Het schijnt dat die overlopers om ‘kloek’ te staan voor de
overtocht en lang te kunnen stappen af en toe gemalen havikshart eten, zoals de
indianen. Een stadslegende?
De depothouders van de Eerste Linie, zone grens – Duinkerke, zijn de grotere kanonnen. In
hun boerderijen of cafés in Hondschoote, Les Moëres en Uxem gaven ze onderdak
aan 300, 1 000 (2 x), 2 000 en 7 450 kg tabak. Dat is geen klein bier. De
Franse chef S. (hij woont ergens tussen Cassel en Renescure, maar hij is ook
herbergier in Longuenesse) deed verder ook een beroep op professionele
chauffeurs. Het ging immers niet om transporten van enkele kilootjes, maar van
tonnen tegelijk.
De tussenstationnetjes van de Tweede Linie, in de streek van Pas-de-Calais, waren talrijk. Ze
bevonden zich in Clarques, Quelmes, Rely, Tetinghem, Bayenghem, Houlle,
Racquinghem, Auchel en Wardrecques. Boerderijen, cafés en zandgroeves kwamen in
aanmerking. Soms werd de smokkelwaar ergens verborgen zonder dat de bewoners
het zelf wisten. Dat ondervonden bijvoorbeeld een herbergierster uit
Wardrecques en een veehandelaar uit Auchel. Voor het gerecht kunnen ze echter
een geldig alibi formuleren. Het gebeurde ook wel eens dat generaal S. zijn
toevlucht nam tot dergelijke praktijken omdat hij wraak wou nemen op iemand,
omdat die bijvoorbeeld geweigerd had zijn medewerking te verlenen aan de
smokkelbende. Op die manier probeerde hij bepaalde koppigaards, die op het
rechte pad wilden blijven, erin te doen tuinen.
Er waren een tiental directe kopers. Een bepaalde
handelaar uit Auchel kocht 1 600 kg tabak tegen 800 francs het kilogram. Hij
verkocht zelf door tegen 1 000 francs. Het was door deze doorverkoopmethode dat
er op hun beurt nieuwe smokkelgroepjes groeiden: deze illegale handel
verspreidde zich als een olievlek op het water. In de omgeving van Marquise
bijvoorbeeld was er een ‘leider’ van
zo’n groep, een directe koper die zelf ook verder kopers zocht en organiseerde.
Zo ook in de streek van Coyecques.
De handlangers beantwoorden de vragen van de
voorzitter van de rechtbank zenuwachtig, jonglerend met de hoed of de pet in de
handen. Soms lijken het kinderen die in de klas naar voren worden geroepen om
een gedicht voor te dragen. Soms lijkt het wel cabaret.
‘Niet
waar, meneer de voorzitter, niet waar. Dat heb ik nooit gezegd! Dat heb ik niet
gedaan!’
‘Ik
heb vier kinderen, waarvan er nog zes in leven zijn.’
‘Meneer,
ik heb anderhalf kind, en dat moet toch ook eten!’
‘Het
regende, meneer de voorzitter, het regende oude wijven en wat kon ik anders
doen dan die mensen onderdak geven in mijn schuur? Hebt u nog van de
Barmhartige Samaritaan gehoord?’
‘Alles
werd nat. Ik moést het wel naar binnen brengen, in veiligheid.’
‘Ik
weet van niks, meneer.’
‘Ik
kreeg verdorie amper 3 000 francs.’
‘Ik
vreesde represailles … hoe zou u zelf zijn. Er zijn hier alleszins ook veel
mensen die het na dit proces op uw huid gemunt zullen hebben … ‘
‘Nee,
nee, nee: daar ben ik nooit van mijn leven geweest. Waar is dat, zegt u?’
‘Ik
heb eerder al bekend omdat de douane beloofd had dat ze me met rust zouden
laten.’
Arme mevrouw B. uit Marquise! Op een bepaald ogenblik
valt de douane bij haar binnen. Mevrouw B. voelt zich plotseling zeer onwel en
valt tegen de kelderdeur aan … waarvan het binnenslot prompt in de knip valt.
Voorzitter: ‘En
u beweerde daarnet toch dat u wegens flauwte op uw bed lag?’
Mevrouw B.: ‘O …
excuseer … dan moet ik van daaruit tegen de kelderdeur gevallen zijn.’
Sommige ondervraagden worden plotseling geteisterd door
geheugenzwakte. Anderen worden door doofheid bezocht. Door de rechtszaal spoken
geheimzinnige plagen en epidemieën rond.
‘Hij
is doof, meneer de voorzitter, hij hoort al meer dan vijf jaar niet goed.’
‘Gendarme:
vraag aan die man hoe het zit. U staat er het dichtst bij.’
‘Wel:
bent u vroeger al eens wegens slagen en verwondingen met de dood als gevolg tot
tien jaar dwangarbeid veroordeeld?’
‘Nee!
Nee! Niet ter dood, meneer de gendarme, in godsnaam, voorzitter!’
En de beschuldigde P. speelt saxofoon op volksbals.
Hij is de onschuld zelve.
Zijn dat misdadigers? Nee toch? Wat een pittoresk,
mistig, tragikomisch volkje, die smokkelaars die daar op een kluitje
bijeenzitten.
Bij dit alles blijft de grote garnaal ‘Napoleon’ J. afwezig. Hij mag zijn
Vlaamse land niet uit. Hij blijft buiten schot. Deze mysterieuze
leverancier-generaal heeft van de rechtbank in Veurne twintig maanden cel
gekregen. Die zit hij echter nooit uit: ook toen al hadden de grote heren veel
macht en invloed.
En de goedgeklede Franse generaal S.? Die herinnert
zich soms haarscherp de details, en soms is zijn geheugen een waar vergiet. Af
en toe presenteert hij een staaltje van zijn wervelende welsprekendheid. Die
kerel zou een prima advocaat zijn.
‘Un fraudeur, ce n’est tout de même pas un gangster ! Ik zweer u, meneer de voorzitter: ik weet het niet.
Het ontsnapt me. Ik herinner het me niet. Het is best mogelijk … ach, als u het
zegt, zal het wel waar zijn. Het zij zo, meneer de voorzitter.’
Als een chef-gentleman beschermt hij zijn
troepen-op-terugtocht en organiseert hij de verdediging om de schade te
beperken. Enkele miljoenen aan directe belastingen aan Vadertje Staat
ontfutselen, wordt in Frankrijk namelijk niet als een echt zware misdaad beschouwd.
Vooral niet bij de frontaliers, de
grensbewoners. Daar rekent baas S. wel een beetje op. Hij hoopt dat de rechter
begrip aan de dag zal leggen.
De beroepschauffeurs die S. her en der ronselde,
gedragen zich het sportiefst in de rechtszaal van Duinkerke. Die bekennen wat
ze niet durven te ontkennen. Meestal zijn ze ook vroeger al in aanvaring met
het gerecht gekomen. Het zijn oude bekenden.
‘Voor
de oorlog was ik een echte smokkelaar. Nu ben ik maar een simpele handlanger
meer, een lampist.’
‘Hoe
kon ik in ’s hemelsnaam weten wat er in de laadbak van mijn vrachtwagen lag?’
‘Het
was zo donker, meneer de voorzitter.’
De jonge ‘sergeant’
L.S., krijgshaftige zwarte haardos, is een boeiend verteller. Hij maakt als performer een grote indruk op de
verslaggevers.
‘Moet
IK eens een synthese maken, meneer de voorzitter? Pardon, hallo: luistert u nog
wel? Het is tegen u dat ik spreek! Natuurlijk kocht ik ooit wel eens tabak … om
een sigaretje te rollen namelijk … ‘
De jonge, gelaarsde sergeant zet zijn woorden kracht
bij door gebaren, gesis en gefluit.
Rook
Zo’n 40 jaar later worden in Noord-Frankrijk door
gewapende en gemaskerde mannen twee vrachtwagens gekaapt die sigaretten
vervoeren. En in het West-Vlaamse dorp Ledegem, niet ver van de grens met
Frankrijk, wordt een groothandel in sigaretten overvallen en beroofd. The show must go on. Het zijn alweer
Frans-Belgische affaires, waarbij vooral het helen centraal staat: het doorverkopen van gestolen waar. De
folklore van het ouderwetse smokkelen is er niet meer bij: de nachtelijke
overtochten, de smokkelbretellen, de achtervolgingen. Het miljoenenproces van
Duinkerke begin jaren ’50 is een stukje steentijdperk geworden, want de grenzen
in Europa vervagen.
'Generaal’ ofte ‘Napoleon’ J. is ten tijde van deze
reportage een krasse tachtiger. Hij heeft sneeuwwitte haren en pretlichtjes in
de ogen. Hij ziet er prima uit, zoals alles en iedereen rondom hem in het grote
huis niet ver van de Noordzee, aan de Vlaamse westkust.
‘Het weer zal veranderen’, zegt hij, wijzend naar een
zwaluw die op ooghoogte over het gazon scheert. ‘Sigaretje?’
Bibliografie
- LE NOUVEAU NORD MARITIME (Quotidien Indépendant. Journal de la réconstruction des ports septentrionaux et des flandres françaises), donderdag 23.11.1950: Confrontation à grand spectâcle sur la frontière franco-belge à Ghyvelde.
- HET LAATSTE NIEUWS, zondag 21.12.1952: Boetstraffelijke Rechtbank te Veurne. Smokkelaars
zwaar gestraft.
- HET WEKELIJKS NIEUWS, zaterdag 27.12.1952: Uitgebreide Smokkelzaak kreeg haar
beslag. Tabak- en koffieverhandelaars uit Veurne en Houtem zwaar gestraft.
- LE SOIR, woensdag 31.12.1952: Le tribunal de Dunkerque va juger la plus importante affaire de
fraude de la région. Cinquante-deux inculpés dont trois Belges. (De notre
correspondant)
- NORD-MATIN, woensdag 14.01.1953: La plus grande affaire de fraude que
l’on ait connue : Le Tribunal Correctionnel de Dunkerque jugera
pendant trois jours les 52 fraudeurs du ‘Gang du Tabac’. (Francis Fremault)
- HET VOLK, vrijdag 16.01.1953: Operatie van koffie en tabakfraude voor
rechtbank te Duinkerke. Smokkelgeneraal Sannier bekende en hield pleidooi
voor zijn soldaten. (Van een eigen medewerker)
- LIBERTE (Grand Quotidien Régional du Parti
Communiste Français), vrijdag 16.01.1953: La plus grosse affaire de fraude … jamais connue dans la région.
- LE SOIR, vrijdag 16.01.1953: Furnes – Dunkerque : ‘la route au tabac’? Une histoire de
fraude. (Hugues Vehenne & B.)
- NORD ECLAIR (Grand Quotidien du Nord de la France),
vrijdag 16.01.1953: Cinquante-deux
fraudeurs de tabac et de café devant le tribunal correctionnel de
Dunkerque. La douane réclame une amende totale de 800 millions.
- LA VOIX DU
NORD (Grand Quotidien d’Information), vrijdag 16.01.1953: Sannier, roi de la contrabande, s’est
montré beau joueur. Loin de les charger, il a défendu ses lieutenants et
la pittoresque peuple de la fraude. (José Hanu)
- NORD-MATIN (Quotidien d’Information de la Démocratie
Socialiste), vrijdag 16.01.1953: Paul
Sannier, chef du ‘Gang du tabac’, domine les débats du procès ouvert hier
à Dunkerque.
- LA NOUVELLE
GAZETTE DE BRUXELLES, zaterdag 17.01.1953: Le procès du gang du tabac à Dunkerque.
- LIBERTE,
zaterdag 17.01.1953: Le procès de
Dunkerque s’est terminé dans un délai record. L’administration des douanes
réclame 200 millions. Jugement le 20 février. (Auguste Copin)
- LA CROIX DU
NORD (Grand Quotidien Régional), zaterdag 17.01.1953: La fraude de 13 000 kgs de tabac et de 3 500 kgs de café au
tribunal correctionnel de Dunkerque. La douane réclame 250 millions.
- NORD ECLAIR,
zaterdag 17.01.1953: Le tribunal
correctionnel de Dunkerque rendra son jugement le 20 février dans
l’affaire du gang du tabac.
- NORD-MATIN,
zaterdag 17.01.1953: Le procès du
‘gang du tabac’ s’est terminé hier à Dunkerque.
- LE SOIR,
zaterdag 17.01.1953: Le procès
franco-belge des fraudeurs de tabac. (de notre correspondant B.)
- LA VOIX DU
NORD, zaterdag 17.01.1953: Une
défense fougueuse a tenté de transformer 52 fraudeurs en malheureuses
victimes du mauvais sort … et de la douane. (De notre envoyé social José
Hanu)
- HET LAATSTE
NIEUWS, zondag 18.01.1953: Smokkelaars
staan terecht te Duinkerken. Ook Belgen in de zaak gemengd.
- NORD-MATIN,
zaterdag 21.O2.1953: Le Tribunal de
Dunkerque a jugé: 195 millions à payer solidairement par les membres du
gang du tabac.
- LE SOIR,
zaterdag 21.02.1953: Le gang
franco-belge des fraudeurs de tabac. Joncheere et Sannier sont condamnés à
2 ans de prison.
- LA CROIX DU
NORD, zaterdag 21.02.1953: Dunkerque :
Jugement dans l’affaire du gang du Tabac. 184 millions d’amende.
- LIBERTE,
zaterdag 21.02.1953: Le tribunal de
Dunkerque condamne les quarante inculpés du gang du tabac à 195 millions
d’astreintes douanières.
- MAGAZINE,
foto’s Robert Diligent, (NORD FRANCE), z.j., Au Palais de Justice de Dunkerque a eu lieu la présentation
de : ‘Nous sommes tous des fraudeurs’. Au ‘Banquet des Fraudeurs’,
pas un invité n’a voulu se mettre à table … Ils ont fait rire le public …
et le tribunal.