GRENSGEVAL

GRENSGEVAL                                                                Joris Denoo

EEN WAARGEBEURD SMOKKELESSAY


Duizenden kilogrammen geleden …


Smokkelen’: goederen invoeren zonder invoerrechten te betalen, het ontduiken van voorschriften’.

Sinds de grenzen in Europa vervaagd zijn, klinkt ‘smokkelen’ ouderwets. Het is wellicht ook zo oud als de mens zelf, want het bestaat dankzij de begrippen ‘mens’, ‘grondgebied’ en ‘grens’. Het woord ‘smokkelen’ heeft een aangename, donkere klank. Het buitelt in de mond als een te heet gebakken aardappeltje. Er steekt vaart, avontuur en geheim in. En herhaling. Het heeft gelijk iets haperends of struikelends: niet altijd loopt het van een leien dakje. De sluikstoker, de valsemunter, de smokkelaar: het publiek heeft er een boontje voor en de pers heeft er een kluifje aan. Er hoeft niet altijd geweld mee gepaard te gaan. Het schilderachtige overheerst. Geheimzinnigheid is troef. Wie is dan het slachtoffer? Vadertje Staat. Want eigenlijk wordt dié opgelicht. Een abstracte, gegeerde vijand. Opdat Vadertje Staat niet in zijn hemd zou worden gezet, is hij beschermd en vertegenwoordigd door douaniers in uniform. Voor de smokkelaars zijn zij de concrete, zichtbare vijand.

De mensen zijn altijd geboeid geweest door verhalen uit de schemerzones en de grensgebieden. Stoken, vervalsen en blauwen zijn met de regelmaat van een klok voer voor de media. Maar de tijden veranderen. In Europa verdwijnen de grenzen zienderogen. Criminaliteit wordt via de computer bedreven. Een ander soort smokkelen doet zich nu voor. Of wat dacht je van industriële spionage, de braindrain, gif uit het buitenland, de wijnplas, de boterberg, de koortsige varkens, de dolle koeien, de drugroutes, de mensensmokkel en de melkstroom? Op het vliegveld in Anchorage, Alaska, werden anno 1991 zelfs twee Amerikanen aangehouden die 137 galblazen van beren naar Azië wilden smokkelen. Die moesten ginder dienstdoen in de lokale geneeskunst.

Met het wegvallen van de oude tolhuisjes en slagbomen verdwijnt ook een flink deel van de smokkelfolklore. De geuren van ‘geblauwde’ tabak, koffie en alcohol (niet per se de gezondste producten natuurlijk) verzwinden in de mist der tijden. De code van het kleurrijke volkje van de blauwers vergeelt.

In deze reportage heb ik het over contrabande en douane: over smokkelen dus. Ik kreeg alle informatie uit de eerste hand: van de sympathieke smokkelgeneraal J. met name, eind vorige eeuw een man die de 90 naderde. Hij vertelde me zijn verhaal, aangevuld met knipsels uit Vlaamse en Noord-Franse kranten uit de jaren ‘40 en ‘50. Mijn bibliografie inventariseert die knipsels.


Zondvloed


In de provincie West-Vlaanderen en in het noorden van Frankrijk ligt tussen Adinkerke en Duinkerke het vette, vruchtbare polderland. Dit is de echte Westhoek: de witte duinen waarachter de zee ruist en waarboven veelvraten van meeuwen zwieren om daarna in de golven te duikelen, de weelderige akkerlanden van Veurne-Ambacht en de weidse vlakten van De Moeren – Les Moëres. Driekwart eeuw geleden vormt dit oude landschap het decor voor een gigantische smokkelzaak, die uitlopers heeft tot in de lichtstad Parijs. Bij deze stiekeme nachtelijke arbeid gaat het om koffie en vooral tabak.

In 1953 breken in de Lage Landen de dijken door. Het stormt hevig. De wind zit in het ‘slechte gat’. Tot overmaat van ramp is er springtij. Een heuse zondvloed overspoelt een stuk van die Lage Landen. Er vallen veel slachtoffers. In het begin van datzelfde jaar verschijnen voor de correctionele rechtbank van Duinkerke(n), Frankrijk, 52 ‘contrabandiers’. Het is een van de grootste smokkelprocessen uit de Franse geschiedenis. Vonnis wordt geveld over een Franse ‘generaal’, zijn talrijke ‘lampisten’ (handlangers) en drie (afwezige) Belgen: ook een ‘generaal’, plus zijn ‘luitenants’. Voorheen zijn de drie Belgen al door de rechtbank in Veurne veroordeeld. Die hebben al iets op hun kerfstok.

Het vreemde aan het proces in Duinkerke is dat er geen grammetje koffie of tabak te zien is. Er wordt ook nooit een grammetje ontdekt. Toch beslist de rechter dat er voldoende bewijzen voor smokkel zijn, al oordeelt hij dus eigenlijk over … rook.
Het verdict is streng: gevangenisstraffen tot drie jaar en een totale boete van 195 miljoen Franse francs. De Franse staat eist aanvankelijk zelfs nog veel meer. Het is alleszins een bedrag als een zondvloed. We schrijven januari – februari 1953. En zie: de zondvloed kwam.


De Bende van de Tabak


De feiten zelf dateren van medio ’48 tot juni ’50. De Tweede Wereldoorlog ligt nog vers in eenieders geheugen. Als je in die tijd de voorpagina’s van de kranten erop napluist, lees je over naoorlogse spionnenkoorts, een allereerste niertransplantatie (Marius Renard in Frankrijk), het drama van Oradour (het Franse dorp waar in juni 1944 maar liefst 642 mensen door de Duitsers werden afgeslacht), heropflakkerend nazisme, jawel, en … ‘De Bende van de Tabak’, ofte ‘Le Gang du Tabac’.

De grote smokkelaffaire spreekt sterk tot de verbeelding. Tussen al die grauwe berichten door vormt ze een stukje spanning en avontuur. Terwijl tevreden Franse boeren, café-uitbaters, landarbeiders en stoelenmatters aan hun pijpje lurken of een sigaretje pieren, natuurlijk met prima Veurnse tabak uit de Vlaanders, gaat het tijdens het proces in Duinkerke over tonnen koffie en tabak, gepantserde wagens, heuse stafkaarten, generaals, soldaten, eerste en tweede linies, brand, zelfmoord, betaalde wandelaars en miljoenen franken. Nee, de Tweede Wereldoorlog is inderdaad nog niet lang gedaan. De hele zaak voor het gerechtshof in Duinkerke kent ook de nodige humor. De glimlach en de mop vormen soms het beste verweer.

‘Een smokkelaar is geen gangster, meneer de voorzitter, neenee. Nous ne sommes ni des gangsters, ni des bandits. Nous sommes des fraudeurs ! We hebben maar een klein beetje opgelicht. Voyez-vous, monsieur le président, accusez-moi de nombreuses fraudes, je ne sais pas à mille kilos de tabac près … et je reconnais que je suis un fraudeur … mais je ne suis pas un gangster ! Een misdaad kunt u dat niet noemen, meneer de voorzitter, dat ietsepietsie tabak, noemt u het maar rustig oplichten, och god, ik weet zelfs niet op enkele honderden kilootjes na hoeveel … ‘
‘Natuurlijk, natuurlijk heb ik een weinig tabak gekocht, maar dat was alleen om te roken, meneer de voorzitter!’
‘Waar rook is, is vuur. Akkoord, meneer de voorzitter. Maar ik ben niet verbrand! En die rook prikte me wel eens in de ogen.’


Promenade De Panne


Eind jaren ’40. Het krijgsgewoel van de grote oorlogen is al een poos achter de rug. De grens tussen België en Frankrijk golft als een grillige meridiaan. Aan weerszijden heersen wisselende klimaten, als het over smokkelen gaat. Je hebt het zuiden, de ‘evenaar’, en het noorden. In het zuiden (de Ardense streken) zwerven de pelsjagende douaniers, gewapend met lijfflesjes geestrijk vocht, door de dichte wouden van het Ardens massief. Hier ontdek je het oude, avontuurlijke verhaal van de stroper en de boswachter. Ze zijn allebei zo goed gecamoufleerd dat je het verschil niet meer merkt.
Aan de evenaar, dat wil zeggen: tussen Valenciennes en Lille (Rijsel), ontwaren we iets duidelijker beelden. In de grensdorpjes ligt op de biljarttafel de rode bal in het Franse kamp, en de witte in het Belgische. Het is de streek van de smokkeltroepen, strategische manoeuvres, strenge douanebeambten en slagbomen die door gepantserde voertuigen met krakend geweld aan splinters worden gereden. Dit zijn de ‘verhitte tropen’.

En dan, het noorden. Hier oefenen de Noordzee en de Atlantische Oceaan een kalmerende invloed op het grensklimaat uit. Die grens huppelt speels over de duinenruggen, een konijn achterna. Bijwijlen verdwijnt hij zelfs even in het golvende ongewisse: zand erover. Hier, in deze uiterste Westhoek, hebben douane en toerisme een huwelijk gesloten: niet uit liefde, wel uit verstand. Om de poen dus. De rode loper voor dit huwelijk vormt de bekende wandeling ofte ‘promenade’ tussen De Panne en Bray-Dunes in Frankrijk, heen en terug. Welruikende dames en heren van een zeker gewicht maken er gebruik van. Ze wandelen van België naar Frankrijk. Aan het begin van de terugtocht naar De Panne zijn ze op merkwaardige wijze nog toegenomen in gewicht; ze zakken anderhalve centimeter dieper in het zand dan tijdens de heenreis. Zou de Franse keuken het verschil maken? Ze passeren de Franse schuilplaatsen uit de Wereldoorlog, gebouwd om een Duitse landing in het oog te kunnen houden. Elk jaar takelen die schuilloopgraven wat meer af: zand erover. De fameuze landing greep trouwens ergens anders plaats, en de troepen spraken geen Duits. Douaniers liggen hier nu niet op de loer. Alleen de krabben doen dat. Nog even verder passeren de volslanke wandelaars de Duitse batterij. Bunkers, loopgraven, torens: alle met spiedende spleetogen op de zee gericht, als honderden toneelkijkers in een zaal waar zich een groot drama voltrekt. Vanuit deze sinistere schuilplaatsen of van op getrukeerde duinen werpt niemand nu nog een kwaad oog op de wandelende toerist, die met zijn verborgen vrachtje door het zand sjokt. En de dames maar lekker ruiken … Daar zijn alweer de eerste huizen van De Panne … en de dijk.

Soms vindt de douane toevallig, in een uithoekje van het rulle zand, aan de eerste trapleuning bijvoorbeeld, een petanquespel. Het heeft een weg van zes kilometer door het zand afgelegd. De ballen zijn al verkleurd, en de spelers zijn spoorloos. Wat stak erin?
Dit is dus de eindhalte van de meridiaan tussen Frankrijk en België. Wind, water en zand scheppen er ononderbroken een niemandsland, waar zelfs de zoutbelasting of ‘la gabelle’ (die van 1340 tot 1789 bestond: koninklijk toezicht op de winning van en handel in zout) van geen tel was. Het goedmenende duinenvolkje beschouwt dit alleszins als een niemandsland. Achter de duinen ondergaat echter die zachte glans alweer een metamorfose: hij krijgt de kleur van grimmig staal, aan de eerste weg op het vasteland, bij de eerste akker. En of de zee een milde invloed op het klimaat uitoefent!


Gejaagd door de winst


Smokkel heeft vaak met humor te maken. Wie de oude kranten er op napluist, ontdekt dat wel. Smokkel bloeit en broeit ook op speciale plaatsen: netelige posities als het ware. Tussen Adinkerke en Frankrijk werden de duinen door de Duitsers omgeploegd tot een groot mijnenveld, ter hoogte van bijvoorbeeld Zuydcoote. Na de oorlog spannen de Fransen er eerst simpelweg prikkeldraad omheen. Ze poten er borden neer met doodshoofden op. Het mijnenveld is namelijk veel te groot en te ‘gründlich’ aangelegd; het wordt een karwei voor later, voor als er meer tijd en vooral meer geld is. Niemand waagt zich in deze gevarenzone. Wie dat wel doet, riskeert ten minste een of meerdere ledematen te verliezen. Ook de douaniers respecteren de dreigende waarschuwingsborden. Alleen de smokkelaars rekenen op een goed gesternte. Ze zijn het immers gewend risico’s te nemen; elke nacht kunnen ze bij de lurven gevat worden. Zij durven de vervloekte overtocht wel aan, hoewel de kleinste misstap een waar hellevuur los kan doen barsten. Het gerinkel van de kassa is er echter bijtijds als alarmbel. Vreemd genoeg slaagt dat er op minutieuze wijze in de gevaarlijkste plekken te doen ontdekken en omzeilen. Ook goede piraten vertikken het op de klippen te lopen en te verzuipen.
Met andere woorden: het is er zo gevaarlijk, dat het er veilig is. Niemand anders waagt er zijn hachje. En dan nog … als er één van De Bende van de Tabak de lucht invliegt, dan zal dat gebeuren in een enorme, geurige rookwolk. Eind jaren ’40 is de lucht in De Moeren – Les Moëres vervuld van zalige geuren: parfum, tabak, alcohol.

En het water dan. Het is in die tijd nog gewoon ‘water’, en geen industriële urine. Het kanaal Veurne – Duinkerke, dat parallel loopt met de kustlijn, snijdt langzaam door de polders, op vier kilometer van het strand. Aan de grens ondergaat het kanaal een verandering. Op Belgisch grondgebied is het een strenge, rechte lijn, gekneld in een korset van beton en tot brandhout gepelde sparrenstammen. In Frankrijk wordt het plotseling moerasachtig, met ruig gras op de taluds (hellingen). Het verschil tussen een koninkrijk en een republiek?
Op Franse bodem is de weg die naast het kanaal loopt dan weer in opperbeste staat. In het kleine koninkrijkje aan de Noordzee daarentegen is de begeleidende macadamweg golvend, en op vele plaatsen ettelijke keren versteld en opgelapt. Een grens heeft vele facetten. Net als zijn bewoners.

Het quasi stilstaande water in het kanaal Veurne – Duinkerke heeft ook zijn smokkelhistorie, al is het dan zoveel minder troebel dan de oppervlaktewateren uit latere jaren (… waar de mensen heden ten dage tot driemaal toe belastingen voor betalen: stad, provincie en Vlaams Gewest). Een voorbeeldje. Op een zonnige dag voor de oorlog vist de douane er een onderzeeërtje uit op. Het is een miniduikboot (nog voor de matchboxautootjes en de micromachines de speelgoedmarkt veroverden), volgestouwd met stevig verpakte tabak. Hij is een zwerftocht aan het ondernemen, zo lijkt het althans. Maar wat blijkt? Eigenlijk wordt hij op sleeptouw genomen door een grote sloep. Je moet er maar op komen. De mensen die het bericht in de krant lezen, gekscheren:
‘Die onderzeeër werd voortbewogen door een zoetwatersmokkelaar, die zich als een opgerolde ansjovis in de piepkleine Nautilus had verborgen!’
Aan humor geen gebrek, ginds in de Westhoek in de jaren ’40 – ’50. Smokkelaars hebben altijd al op de sympathie van de gewone man kunnen rekenen. Maar terwijl in het kanaal Veurne – Duinkerke een kleine garnaal aan onderwater spelevaren deed, misschien als afleidingsmanoeuvre, werden op het land grote zakengedaan, die het daglicht niet mochten zien.


Het decor


We maakten al kennis met de promenade De Panne en met het kanaal Veurne – Duinkerke. Hoe ziet het grote theater er nu uit waar ‘Le Gang du Tabac’ eind jaren ’40 opereert? Het is een 3 000 hectaren groot moerasgebied, dat al lang is drooggelegd. Vandaar de naam ‘droogmakerij’. Dat vlakke land kent vele gedaantes: zonovergoten, gegeseld door stuifsneeuw, opgezweept door gierende wind, drijfnat, heetgeblakerd, in goede en in kwade dagen. Jacques Brel moet het ooit gezien hebben.

De kakidouaniers spreken Vlaams rond snorrende kachels gevuld met cokes. In de kantoren van Brussel en Parijs ronken eendere kachels in de jaren na de oorlog. De Moeren – Les Moëres, ooit antieke lagunes (strandmeren), zijn eind jaren ’40 uitgestrekte, rijke beemden, bezaaid met prachtige hoeves. Op die hoeves werken naarstige, voorbeeldige boeren en landarbeiders. Sommigen zijn zo naarstig dat ze lang na het daglicht nog verbluffende activiteiten ontplooien. Dit pittoreske grenslandschap heeft dus ook zijn nachtkant. Hier passeert namelijk een beruchte tabaksroute, en, in tegengestelde richting, een rivier van alcohol. Het zijn twee wegen die je niet in een atlas terugvindt. Zelfs niet op een stafkaart. Maar het zijn wel platgetreden paden. Alleen in de correctionele dossiers van de rechtbank worden die – met de nodige kleuren – uitvoerig geschetst. In 1953, het jaar van de grote watersnood in de Lage Landen, verschijnen 52 betrokkenen voor het gerecht in Duinkerke. Ze leggen er een uiterst ongezellig examen in de aardrijkskunde af. Hun ondervrager is de gestrenge heer Procureur van de Franse Republiek.


Napoleon


Smokkelaffaires: men kent er soms wel het voorlopige einde van, maar zelden het begin. Dat geldt ook voor de zaak J. Hoeveel jaren al leidt ‘generaal’ J., de Napoleon van de smokkeltabak, de campagne in Vlaanderen, vooraleer hij in 1950 wordt ontmaskerd? Niemand zal het ooit echt te weten komen. Maar na Austerlitz komen er ook enkele nederlagen. De Rechtbank van Eerste Aanleg in Veurne veroordeelt J. tot 20 maanden gevangenisstraf en 13 miljoen BEF wegens het smokkelen van tabak. In die tijd is dat een gigantisch bedrag. Maar waar rook is, is vuur. Smokkelen is ook een winstgevende zaak. Op het latere, grote proces in Duinkerke zal meester-smokkelaar J. ook ter sprake komen. Hij zal daar echter zelf niet aanwezig bij kunnen zijn: de rechtvaardige rechter in Veurne heeft zijn bewegingsvrijheid beperkt. Door zijn veroordeling in Veurne moet hij in het land blijven. Geluk bij een ongeluk.

Wat is er eigenlijk allemaal gebeurd?

J. staat aan het hoofd van een Veurnse tabaksfabriek. Hij huurt de fabriek van de Staat: die heeft de fabriek tijdelijk in bezit omdat er problemen zijn, door de oorlogsomstandigheden. De vorige eigenaar slaagt er echter in zijn zaken bij te laten trekken, en wil zijn fabriek terug. Dat gebeurt net op het ogenblik waarop de ambitieuze generaal J. (die dan nog niet veroordeeld is) het plan oppert een aanzienlijke hoeveelheid tabak aan de Belgische troepenmachten in Duitsland te leveren. België heeft dan namelijk, samen met andere landen, een klein bezettingsleger in Duitsland, dat de oorlog verloren heeft. Dat winstgevende plan gaat echter niet door; het blijft bij een poging. Ondertussen moet J. zich wel in het gerechtshof van Veurne gaan verantwoorden over een vroegere Vlaamse tabakssmokkelaffaire. Misschien heeft dat ook een rol gespeeld in het mislukken van het plan. Enkele dagen voor de zitting in Veurne gaat de fabriek in de vlammen op. Of … over Napoleon gesproken: de Brand van Moskou voor de Slag bij Waterloo. Onopgeloste hamvragen hierbij: hoeveel, hoe weinig tabak was er nog in die fabriek voorradig? En, als die er wel degelijk geweest is: werd die stiekem gered en waar is die nu naartoe? En heeft dit iets te maken met de weigering van de regering om tabak aan het Belgische bezettingsleger in Duitsland te leveren?    

J. is een opmerkelijk man: een energieke ondernemer, een schitterende strateeg, een efficiënte werker, een vlugge beslisser. Hij is listig en vooruitziend. Soms moet een generaal snel handelen en een risico durven te nemen. Is de brand in de Veurnse tabaksfabriek een gedurfde maar meesterlijke zet op het schaakberd van de fluwelen vuist van de gentleman-godfather? Heeft hij een offer gebracht om te kunnen winnen? Heeft hij een schip op het strand verbrand om te kunnen blijven? Het moet ongetwijfeld al een flink eind voor 1950 geweest zijn dat J. zijn duistere operaties en manoeuvres dirigeert. Sommige daarvan geven fel licht …


De Franse generaal


Op een bepaald ogenblik leert de Vlaamse smokkelgeneraal J. een zekere D. kennen: een landarbeider uit Houtem bij Veurne. Die brengt hem op zijn beurt in contact met de Fransman S., 32 jaar, op papier café-uitbater in Languenesse (Pas-de-Calais). In werkelijkheid behoort S. tot het kleurrijke volkje van de ‘contrabandiers’. Hij is een echte beroepssmokkelaar, die de stoutmoedigheid en het geluk van de grote generaals combineert. Voor de ontmoeting tussen J. en S. hebben zich aan weerszijden van de landsgrenzen, onafhankelijk van elkaar, twee smokkellegertjes georganiseerd, onder leiding van twee doortrapte generaals: de Vlaming J. en de Fransman S. Over een verenigd Europa gesproken …

D. steekt het vuur aan de lont: hij verenigt de twee legertjes. Die samenwerking groeit uit tot een zeer winstgevende zaak. Alle ingrediënten om te slagen zijn aanwezig. J. heeft geld, contrabande (de tabak, ‘uit de brand gered’) en strategisch vernuft. S. levert de troepen, de tactiek, het toezicht en het afzetgebied. De generaals steken de koppen bijeen, wellicht onder het roken van Veurnse kwaliteitstabak. Verscheidene boerderijen in De Moeren – Les Moëres en in de streek van Hondschoote, alle op Frans grondgebied, worden door de generale staf uitverkoren. Ze worden gepromoveerd tot ‘Opslagplaatsen van de Eerste Lijn’ of ‘Depots van de Eerste Linie’: een waardig, maar gevaarlijk etiket. Als de stellingen eenmaal zijn ingenomen, komt er al vlug beweging in het veld. De taken worden verdeeld. De sluikhandel kan beginnen.


Actie!


Hoe gaat alles nu verder concreet in zijn werk? De Franse meester-smokkelaar S. dirigeert ’s avonds laat de met kolen geladen vrachtwagens, komende van de mijnen in Pas-de-Calais. Die bewegen zich op zijn bevelen naar hun ‘Eerste Linie’. Onder de ladingen steenkool bevinden zich talrijke blikken alcohol. Nooit echter zal het gerecht dit later kunnen bewijzen. Ondertussen – de nacht valt – waakt generaal J. op Belgisch grondgebied. Hij wordt geassisteerd door zijn luitenants D. en B. Op het gepaste ogenblik lanceert hij op zijn beurt zijn troepen in het niemandsland aan de grens, over akkers en weiden als wiegende zeeën. Die vormen nog geen echte ‘stoottroepen’, zoals bijvoorbeeld de gepantserde wagens die in noodgeval de tolbarelen aan spaanders rijden. Het zijn veeleer stille ‘overlopers’, ieder goed voor een baal koffie of tabak van 25 à 30 kg. Dat vrachtje wordt door middel van smokkelbretellen het ene land uit en het andere land in gedragen. De bretellen maken het de smokkelaars iets gemakkelijker om bij onraad allerlei hazenpaden te kiezen. Geleid door verkenners en begeleid door genietroepen (die bijvoorbeeld loopplanken over te brede grachten gooien) dwarst deze vreemde, nachtelijke karavaan De Moeren en bereikt daarna de ‘Depots van de Eerste Linie’. Op die boerderijen worden de stille overlopers van hun vrachtje verlost, opnieuw beladen en bepakt met blikken alcohol (die daar inmiddels al zijn gearriveerd) en hop: rechtsomkeert naar de Belgische thuishaven. Van invoerrechten is er helemaal geen sprake. En de heren douaniers zitten gezellig bijeen bij de ronkende kachels in hun tochtige kantoortjes.


Mysteries


Hoe komt het dat alles zo vlekkeloos verloopt? Een tijdlang denkt men bij het Franse gerecht dat de Franse douane zelf medeplichtig is aan de smokkelaffaire van de Bende van de Tabak. In die tijd is er ook de mysterieuze dood van een van die Franse douaniers. Hij wordt levenloos aangetroffen in een smalle put, in de omgeving van een klein fort, op 25 meter van de grens. De officiële versie luidt ‘zelfmoord’. Maar de vraagtekens en de raadsels blijven. Niets kan ooit bewezen worden van de eventuele samenwerking of vereffeningen tussen de douane en de smokkelaars. Het is voor de instanties ook aartsmoeilijk de zaak uit te pluizen: de zwijgplicht van de spitsbroeders, de mist van De Moeren en mettertijd de mantel der vergetelheid verhullen voldoende. Het mysterie van de dode Franse douanier wordt nooit opgehelderd. ‘Zand erover’ wordt hier op een gruwelijke wijze lugubere werkelijkheid. Groot en klein drama kunnen buren zijn: enkele kilometers verder en enkele jaren vroeger speelde zich hier de grote historie van de Geallieerde Landing af. Tweemaal drama: de enkeling, de massa.


Verdeel en heers


De volgende stap is het verdere transport van de smokkelwaar naar het zogenaamde ‘achterland’. De tabak (zonder bandjes dus, want er zijn geen invoerrechten voor betaald) is nu in Frankrijk beland, in een zone waar controle in die tijd eerder zeldzaam is. De Franse smokkelgeneraal S. heeft voorzorgsmaatregelen getroffen. De boeren die bij de Eerste Linie zijn betrokken, hebben in en rond hun boerderijen voor extra geheime bergplaatsen gezorgd. In de loop van de nacht (bij voorkeur een nacht zonder volle maan) worden de gesmokkelde zendingen vervolgens gegroepeerd en in wagens overgeladen. Dat groeperen vraagt soms meer bergplaatsen. Die operaties worden geleid door M.-R. (de vrouw van S.) en door een zekere L., haar luitenant. Die L. staat bekend als ‘het kemphaantje’: hij is agressief en slagvaardig. De werkverdeling is dus perfect georganiseerd. Soms waan je je zelfs in een druk postkantoor tijdens een spitsuur. Met dit verschil: er wordt niet gepalaverd en er wordt geen tijd verloren. Luitenant L. is zo’n beetje de ad-interimleider van de operaties wanneer de grote baas S. weer eens in de gevangenis zit, of wanneer die ergens anders in de streek de acties leidt van alweer een andere bende. S. heeft namelijk veel pijlen op zijn boog. Overal heeft hij troepen. De Gang du Tabac bestrijkt ook een relatief groot afzetgebied.

Chef S. bromt inderdaad verscheidene keren. Hij zit bijvoorbeeld vier maanden uit in
Hazebrouck, in verband met de affaire-Ryveld, een andere smokkelzaak. Ryveld is een gehucht van Steenvoorde. Ook in Vlaanderen komt de Franse smokkelaar in aanvaring met het gerecht. Door zijn samenwerking met de Vlaamse smokkelgeneraal J. wordt hij in Veurne bij verstek veroordeeld tot enkele maanden gevangenisstraf. Hij daagt natuurlijk niet op. De spitsbroeders die elkaar bij nacht en ontij in de drassige beemden van De Moeren – Les Moëres ontmoeten, zijn het al gewend dat ze af en toe eens de gevangenis aan de binnenkant kunnen bestuderen.


De Tweede Linie


De volgende ochtend verlaten de wagens de boerderijen van de Eerste Linie en zetten koers naar de Tweede Lijn. Die wagens zijn door S. zelf gehuurd, of geleend. Soms leent de Vlaamse generaal J. zijn eigen gepantserde vrachtwagen aan S. uit, voor bijvoorbeeld het transport van drie ton koffie in de omgeving van Parijs. De tabakstransporten vertrekken niet lukraak. Ze worden voorafgegaan door verkenners en padvinders. In de achterhoede dan zijn ze beschermd door valse wandelaars, die tegen betaling de taak op zich nemen de mobiele douane aan de kruispunten de verkeerde weg op te sturen. Het aangename wordt aldus met het nuttige gepaard.
‘Hebt u misschien een zwarte wagen zien passeren, meneer? Een kwartier geleden ongeveer?’
‘Inderdaad. Kijk: vijftien minuten geleden is er een die kant uit gestoven. Ik zei nog tegen mijn vrouw … ‘
‘Hartelijk dank voor de inlichting!’
De depots van de Tweede Lijn bevinden zich in de streek van Pas-de-Calais: boerderijen, cafés, zandgroeves, kalkovens en ook braakliggende terreinen. Het is het landschap van een hardwerkend volkje, niet ver van de zee. Ook hier zijn overal geheime bergplaatsen, zoals in de beste oude smokkelfilms. In die ‘entrepots’ verkoopt S. de goederen door aan groothandelaars. Op hun beurt doen die dan zaken met de kleinhandel. Soms permitteert S. zich een afwijking van deze gang van zaken. Tijdens de ‘overtocht’ zelf nog levert hij hoogstpersoonlijk en rechtstreeks een volledige baal aan een betrouwbare klant. Die weet met een dergelijke hoeveelheid zelf wel wat ermee aan te vangen.

In deze gigantische smokkelaffaire van Le Gang du Tabac worden op die manier elf ‘handelaars’ geïdentificeerd. Deze afnemers-doorverkopers oefenen diverse beroepen uit: stoelenmatter, boterverkoper, mijnwerker, dagloner, landbouwer, café-uitbater, arbeider in een steengroeve, veehandelaar, slager, wegenarbeider, kolenhandelaar. Alleen de wegenarbeider uit dit lijstje is strikt genomen geen echte medeplichtige koper van smokkeltabak, zo blijkt later. Het ‘gelukkige’ toeval heeft hem parten gespeeld: hij ontdekt enkele balen tabak, door generaal S. in een schuur verstopt. Feest! De man ‘exploiteert’ natuurlijk gretig deze onverwachte hoorn des overvloeds, tot S. hem op heterdaad betrapt. Er schiet verdraaid weinig van de voorraad over. En dat wordt natuurlijk een netelige kwestie voor de Franse smokkelgeneraal: als hij zelf ‘verbrand’ is, kan hij moeilijk anderen doen ‘branden’!


Een kink in de kabel


Die laatste jaren van het decennium 1940-1950 betekenen een gouden tijdperk voor de Bende van de Tabak. J. en S., de beide generaals, vertrouwen elkaar volledig. De samenwerking verloopt bijzonder vlot. J. aanvaardt zelfs dat S. hem pas uitbetaalt nadat de smokkelwaar van de Tweede Lijn (Pas-de-Calais) doorverkocht is. De organisatie loopt gesmeerd. Belangrijk punt van de code is de zwijgplicht. Die wordt hoog in het vaandel van de smokkel gedragen. Niemand klikt. Niemand praat zijn mond voorbij. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat de Gang du Tabac wel profiteert van het gebrek aan internationale samenwerking tussen de Franse en de Belgische douanediensten.

Maar … elke ketting is maar zo sterk als zijn zwakste schakel. Als je met velen samenwerkt, is er altijd wel iemand die roet in het eten gooit. Op een onzalig ogenblik is er inderdaad die ene zandkorrel die deze goed geoliede machine stil doet vallen. Tandengeknars alom: een medeplichtige vrachtwagenchauffeur praat onder invloed van alcohol zijn mond voorbij. Heeft hij woorden met generaal S. gehad omtrent zijn vergoeding? Is hij te goed betaald en heeft hij te veel gedronken? (‘Trop bien payé – trop bien bu’). Wat er ook van zij: hij heeft babbelwater ingenomen. De douane heeft een bijzonder talent ontwikkeld in de loop der tijden: fijne oren. Door de eeuwen heen hebben de tollenaars zich altijd al stiekem onder feestend volk begeven. Die oren spitsen zich dan en krijgen een bloedrode tot purperen kleur. Drank maakt de tongen los. Op die manier krijgen ‘undercoverdouaniers’ veel informatie. Zo gebeurt het hier ook. Het parket wordt gealarmeerd. De gerechtelijke politie wordt ingeschakeld. Een andere, evenzeer goed geoliede machine treedt nu op haar beurt in werking. Gevolg: ondervragingen, arrestaties, verhoren. Ook het Belgische gerecht onderneemt nu actie. Op een hoeve aan de grens, die zowel in Frankrijk als in België is gelegen, wordt een confrontatie georganiseerd. Het is een tragikomische vertoning, met alle ingrediënten om de spanning erin te houden. Aanvankelijk veinzen de smokkelgeneraals J. en S. elkaar niet te kennen. Ook talenkennis blijkt plotseling een onoverkomelijk probleem te zijn: het Frans is voor J. Latijn en S. snapt geen jota van dat Vlaams. Het komt ook zover dat de beide grote bazen elkaar gaan uitschelden op de best mogelijke Franco-Belgische manier. Brusselaars kunnen hier iets van opsteken. Anderzijds blijken de beide heren dan geen enkel probleem te hebben met het lezen van de processen-verbaal. Ze ondertekenen zonder mopperen: ze zijn tevreden met de inhoud ervan.

Van die dag af blijft J. alles ontkennen, met de stugheid van een Vlaming. Wat S. betreft: die beweert contacten gehad te hebben met een zekere J., maar de J. waarmee men hem op die grenshoeve confronteert, zou de ‘juiste’ J. niet zijn. Met andere woorden: volgens S. heeft iemand de identiteit van de eerbiedwaardige Veurnse tabaksfabrikant J. ‘geleend’ en heeft hij in die hoedanigheid zaken met hem gedaan. Prima vondst. Tweelingen in het spel? Jammer genoeg voor S. herkennen verscheidene getuigen J. formeel, wanneer het gerecht hen met hun grote chef confronteert. En de heer J. zelf kan noch een dubbelganger, noch een tweelingbroer ten tonele voeren. Tot overmaat van ramp prijst een van de kopers de kwaliteit van de tabak van J. uitvoerig. Het zijn niet altijd van de slimsten die in de smokkelaffaires meedraaien … Van je vrienden moet je het hebben: generaal J. krijgt zowat het deksel van de tabakspot op zijn neus, vooral door de ongewilde getuigenissen van enkele van zijn handlangers.

Het heeft dus enkele jaren mogen zijn. Maar nu valt de hoorn des overvloeds stil. Overmoedige cafépraat heeft de hele bende de das omgedaan. Op het ogenblik is nog niets bewezen, maar de machine is gestokt. Het is wachten op het verdict van de hogere instanties. En hopen op mildheid, want bewijzen vinden zal moeilijk zijn: de tabak-zonder-bandjes is immers al lang in rook opgegaan. Het zijn nu eenmaal de risico’s van het ‘vak’.


Vesuvius    


De Vlaamse grote baas J. verschijnt nooit op het proces dat in het Franse Duinkerke wordt gevoerd. Hij verkiest afwezig te blijven, die 15de januari van 1953. Het Franse gerecht is er namelijk bekend voor dat ze iemand behoorlijk lang weg durven te stoppen. Drie jaar voorhechtenis bijvoorbeeld behoort tot de mogelijkheden. En daarenboven: J. is door het Veurnse gerecht al in zijn vrijheid beknot, wegens een vroegere affaire. Hij kan er dus onmogelijk bij zijn in Duinkerke, want hij mag zijn land niet verlaten: een ‘geval van overmacht’.
Het proces ontwikkelt zich zowat als een krijgsspel van de generale staf. Het parket van Duinkerke (het officiële leger) ontvouwt de stafkaarten met daarop alle details van de grensstreek waar de Gang du Tabac (de vijand dus) actief was. Ook het publiek in de rechtszaal kan meegenieten van de stellingen en de troepenbewegingen: stemmig groen voor de wegen, alarmerend rood voor de schuilplaatsen en de punten van (door)verkoop, diepblauw voor de depots en de entrepots van de Eerste en de Tweede Linie. Verder een wirwar van strepen, pijlen en gearceerde stukken puzzel. Een kunststuk om op te kijken, een huzarenstuk om uit te voeren. Pas nu wordt duidelijk hoe goed de generaals J. en S. hun troepen dirigeerden en hoe uitgekiend de hele zaak in elkaar stak.

De Franse douane eist een totale boete van ongeveer 800 miljoen francs. Een duizelingwekkend bedrag. Maar dat wil ook zeggen dat er voor nog veel grotere bedragen gesmokkeld werd. De meeste beschuldigden bekreunen zich niet echt om die fabelachtige sommen: er werd immers geen grammetje tabak gevonden. En wat niet bewezen kan worden, hoeft evenmin betaald te worden. Het gerecht steunt alleen op getuigenissen, noodgedwongen. Wie echter wel met de bibber op het lijf zitten, zijn de boeren uit De Moeren – Les Moëres en uit Pas-de-Calais. Zij hebben immers onderdak verleend aan illegale praktijken. Zij zorgden voor de belangrijkste schuil- en bergplaatsen. Als hun schuld bewezen wordt, worden hun hoeves verkocht, want dan zijn ze de sigaar: dan hangen hun fikse boetes boven het hoofd. Het drama van de Route du Tabac, waar eens gigantische hoeveelheden superieure kwaliteitstabak passeerden, voldoende ‘om zelfs een vulkaan mee op te vullen en rokende te houden’, krijgt hier sociale draagwijdte. Menselijke ellende kan het gevolg zijn. De schilderachtige en avontuurlijke smokkelweg wordt nu plotseling afgebakend door kommer en kwel. In de rechtszaal wordt duidelijk dat iedereen gelijk is voor de wet: een mens van vlees en bloed.

Het eigenaardige bij dit proces is ook dat het gerecht ‘zogezegd’ beslag legt op ‘bij benadering’ vijftien ton tabak en vier ton koffie. Het blijft echter bij rook en geur, want nooit wordt ook maar een grammetje ontdekt. Men baseert zich op vermoedens, getuigenissen en loslippigheid. De hoeveelheden die hier ter sprake komen, zijn zo indrukwekkend groot dat het volk in de streek beweert dat alleen de Vesuvius wijd genoeg gaapt om al de rooktabak te bevatten die onder het bevel van de generaals ‘Napoleon’ J. en S. op zachte voeten en met bretellen door De Moeren werd gedragen. Maar ten tijde van het proces in Duinkerke is al dat lekkers natuurlijk al lang opgerookt en opgedronken. Niemand werd ooit op heterdaad betrapt. Maar de koffie en de tabak hebben wel degelijk de gezondheid geschaad. 


Het proces


De eerste zitting in Duinkerke is op donderdag 15 januari 1953 om 9 uur. Het is druk in de zaal: er zijn 46 betrokkenen present. Grote afwezigen zijn de Vlaamse smokkelbaas J. en zijn twee luitenants D. en B. Die verkiezen niet te verschijnen. Ze kunnen dat ook niet, omdat de Veurnse rechtbank hun verboden heeft het land te verlaten. Op papier verkeren ze dus in de onmogelijkheid het proces bij te wonen.
De verdachten zitten in een grote halve cirkel, op twee banken, net als in de Kamer der Volksvertegenwoordigers. De rangorde van de troepen-te-velde wordt ook hier gerespecteerd. Generaal S., de grote chef, neemt plaats op een stoel met leren zitting, in het midden, los van de anderen. Hij is de eregast. S. is een stijlvolle verschijning van voor in de 30: smaakvol gekleed, donkerbruin verzorgd kapsel. Hij is zelfzeker en wendbaar als een paling. Hij heeft ook flair, en beantwoordt volledig aan het beeld van de ‘chef’: hij heeft het duidelijk voor het zeggen. Volgens sommige kranten uit die tijd ziet hij er niet erg betrouwbaar uit. ‘Men krijgt de indruk dat die man geen normaal leven leidt,’ schrijft een verslaggever. ‘Hij strooit zand in de ogen en trekt rookgordijnen op. De kleren maken de man niet.’ Iemand anders vindt hem zowel sympathiek als antipathiek. De meningen zijn duidelijk verdeeld. Dat S. een gladde jongen is, goedgekleed of niet, sympa of anti, zal wel als een paal boven water staan. Het verdedigingssysteem van de grote patron bestaat hieruit: toegeven als iets bewezen wordt, ontkennen als er twijfel is. En in deze zaak valt bitter weinig te ‘bewijzen’, wel veel te veronderstellen. Zo stijlvol als zijn verschijning en optreden zijn, zo ruiterlijk heeft hij het ook over zijn ‘medewerkers’, zeg maar: handlangers. Zijn Vlaamse spitsbroeder J. bijvoorbeeld (die er niet is) probeert hij van elke verdenking wit te wassen. Wel prijst hij het strategische talent van de Vlaamse smokkelbaas; dat doet hij vernuftig, tussen de regels, als een … nou: als een woordensmokkelaar.

Bij een bepaald transport naar de hoeve V. is die fameuze J. heel uitzonderlijk in hoogsteigen persoon aanwezig. Vreemd genoeg, merkt de voorzitter van de rechtbank op, herinnert S. zich precies van deze transactie helemaal niks: het is duidelijk dat de generaals elkaar beschermen. Dat is ook de enige actie die S. echt ontkent: die waarin J. opduikt. Ook stelt S. zijn eigen vrouw M.-R. buiten de zaak. Volgens hem heeft zij er niks mee te zien. De vrouw zelf zit tijdens de verhoren erg in verlegenheid. Mevrouw S., bevallig gekleed, volgens de toenmalige kranten ‘niet mooi, niet lelijk’, vertoont ook plotseling opvallende geheugenzwakte. Toch blijkt ze de Belgische smokkelgeneraal J. heel goed te kennen: wanneer het over hem gaat, heeft ze het over ‘mon petit J.’
In een notendop, schrijven de kranten, kunnen we stellen dat M.-R. onwaarschijnlijkheden vertelt, zichzelf tegenspreekt, de stenen uit de straat liegt, vele uitspraken herroept, de papegaai van haar man S. is en diens Vlaamse spitsbroeder mee in bescherming neemt.  
Pech voor de generaals: een zekere T., een van de belangrijkste chauffeurs in de Bende van de Tabak, is veel eerlijker. Hij ontkent de rol niet die de Belgische industrieel J. speelt. Ook geeft hij toe dat de J. waarvan sprake is wel degelijk hetzelfde individu J. van de fameuze grensconfrontatie is.


God met ons


De ondervraging van de depothouders van de Eerste Linie levert weinig sensationeel nieuws op. Die blijken namelijk ieder 3 000 francs premie ontvangen te hebben. Veel? Weinig? Het hangt ervan af, zoals altijd. Hun verdediging zal later aanvoeren dat ze vreesden dat hun boerderijen in vlammen op zouden gaan als ze hun medewerking weigerden. Het gaat hier duidelijk over represailles vanwege de Gang du Tabac zelf, die hen verplicht deze premie te aanvaarden. Medeplichtigheid wordt dus onder zachte dwang afgekocht.
Sommige ondervraagden spelen ‘le petit fou’.
‘Mijn naam is haas, meneer de voorzitter, ik weet van niks! Wat doe ik hier eigenlijk?’
Dat is het geval voor een zekere G., depothouder van de Eerste Linie, boer-herbergier, en oom van een van de luitenants van J.: hij ontkent zelfs alle vroeger afgelegde verklaringen. Over zijn neef zegt G. bij een van de allereerste verhoren:
‘Hij smokkelt al van sedert zijn geboorte.’
Zelfs die bewering, totaal onbelangrijk en belachelijk, zal G. herroepen. Maar G. is een kerel die duidelijk een glas lust. Hij verschijnt dronken bij de grensconfrontatie in de loop van de verhoren, en ook tijdens het proces in Duinkerke staat hij onvast op zijn benen. Pikant detail: op de gesp van zijn broeksriem staat te lezen Gott mit uns. Heeft hij tijdens de oorlog al zaakjes met de Duitsers gedaan?

In de loop van de debatten blijft smokkelgeneraal S. zijn bevelen naar zijn manschappen doorstralen. Dat doet hij door bijvoorbeeld scherpe blikken te wisselen met handlangers die misschien door hem te weinig werden betaald. De taal van de ogen spreekt boekdelen, vooral bij de frontaliers. Ook in moeilijke omstandigheden blijft chef S. de baas. Terwijl de mattenklopper, de herbergier, de dagloner en de landbouwer water en bloed zweten, voert S. op listige wijze zijn eenmansoorlog. Het is duidelijk dat hier iemand staat die reeds vele watertjes doorzwommen heeft. Het scheelt weinig of sommige kranten maken er een held van: een soort Robin Hood die eigenlijk alleen maar Vadertje Staat heeft opgelicht. En Vrouwe Justitia zelf heeft veel moeite met zo’n geslepen vos, ook al weet iedereen dat hij liegt dat hij zwart ziet.


250 miljoen


Hoe gigantisch groot de zaak ook is, de debatten zelf zullen nog geen drie dagen in beslag nemen, januari 1953. Verscheidene kranten blokletteren dit opmerkelijke feit. Genieten de spitsbroeders van de smokkel bescherming van hogerhand? Wordt een en ander door de vingers gezien? Het Openbaar Ministerie houdt op donderdagavond al het rekwisitoor (pleidooi waarin een straf wordt geëist). Dat is uitzonderlijk vroeg. De procureur van de Franse Republiek heeft het vooral op de afwezige Vlaamse smokkelgeneraal J. gemunt: een geval van chauvinisme? Hij legt de nadruk op diens hoogst verdachte keten van activiteiten en zijn wel zeer opvallende ondernemingslust. Hij rakelt ook de mysterieuze fabrieksbrand in Veurne weer op, die uitbrak nadat het Belgische Ministerie van Landsverdediging een voorraad tabak voor de Belgische soldaten in Duitsland afgewezen had. De procureur is duidelijk uit op het vel van de Vlaamse veldheer J., die echter buiten schot blijft. Of is de procureur jaloers op de eretitel ‘Napoleon’ voor J.? Misschien is dat chauvinisme er de oorzaak van dat het proces nogal vlug afgehaspeld wordt.

De pleidooien van de advocaten worden diezelfde vrijdag al gehouden. de Franse douane mildert inmiddels haar boete-eis van 800 tot 250 miljoen francs. De dans der getallen! Misschien is 800 miljoen te veel eer voor de Gang du Tabac?


Donderpreken


De pleidooien van vrijdag 16 januari 1953 duren van 09 tot 16 uur. Door de stormwind opgezweepte regendruppels biggelen van de ramen van het gerechtsgebouw in Duinkerke. De advocaten trekken alle registers van de welsprekendheid open: onstuimige watervallen van woorden, rookgordijnen, donderpreken, vernuftige argumentaties, verrassende vergelijkingen. Zo schilderachtig als het smokkelvolkje is, zo pittoresk zijn hun verdedigers. Advocaat 1 zorgt voor een schrikwekkend tafereel. De ramen van het kantongerecht trillen bijna zichtbaar tijdens zijn verschroeiende pleidooi. Tegenover de vijanden van zijn cliënten toont hij zich bijzonder opgewonden. En dat is nog mild geformuleerd, als je de kleur van zijn gezicht bekijkt. Als zijn woorden kogels zouden zijn, dan was de helft van de rechtszaal in een mum van tijd gedood.
Advocaat 2 legt het anders aan boord. Op vernuftige wijze maakt hij de tegenpartij belachelijk. Natuurlijk kiest het publiek de kant van de smokkelaars. Vadertje Staat kan nooit op veel sympathie van de man-in-de-straat rekenen. Nog drie andere advocaten komen met stevige, weldoordachte argumenten ter verdediging aandragen.

Een kleine bloemlezing uit de steeds weerkerende thema’s:

‘Het overbrengen van goederen (die in ons land goedkoper zijn dan in het buitenland) over de landsgrenzen en daarbij vergeten invoerrechten te betalen, kan iedereen overkomen. Het is een ongevaarlijk en niet-gewelddadig tijdverdrijf, dat zelfs de douane welgelegen komt, in alle opzichten. Het gaat over simpele mensen van bij ons, en die zwemmen niet in het geld. De douane heeft zelfs onlangs ook pogingen ondernomen tot omkoperij! Ze vroegen 50 000 à 150 000 francs en ze zouden de mensen daarna met rust laten! Verdorie: menseneters zijn het! En wat dacht u van de Amerikaanse sigaretten dan, die hier Europa komen overspoelen? En de goudsmokkel in Indochina? Verlies uw kostbare tijd toch niet, heren van het gerecht, met kleine smokkel in de Frans-Vlaamse polders. De carrière van de baas van de Gang du Tabac is nu al gebroken; slacht hem niet verder af en geef hem een kans.’

Het verdict valt: een totale boete van 195 miljoen francs en drie jaar cel voor de kopstukken van de bende.


Getallen, plaatsen, mensen


De ‘passeurs’ of de ‘stille overlopers op kousenvoeten’, geronseld door de luitenants D. en B., blijven buiten schot. Gelukkig voor deze simpele zielen, de bretellendragers. Hun identiteit is zelfs voor het gerecht onbekend, want ze zijn niet komen opdagen in het gerechtsgebouw van Duinkerke. Kleine garnalen dus. Het schijnt dat die overlopers om ‘kloek’ te staan voor de overtocht en lang te kunnen stappen af en toe gemalen havikshart eten, zoals de indianen. Een stadslegende?

De depothouders van de Eerste Linie, zone grens – Duinkerke, zijn de grotere kanonnen. In hun boerderijen of cafés in Hondschoote, Les Moëres en Uxem gaven ze onderdak aan 300, 1 000 (2 x), 2 000 en 7 450 kg tabak. Dat is geen klein bier. De Franse chef S. (hij woont ergens tussen Cassel en Renescure, maar hij is ook herbergier in Longuenesse) deed verder ook een beroep op professionele chauffeurs. Het ging immers niet om transporten van enkele kilootjes, maar van tonnen tegelijk.

De tussenstationnetjes van de Tweede Linie, in de streek van Pas-de-Calais, waren talrijk. Ze bevonden zich in Clarques, Quelmes, Rely, Tetinghem, Bayenghem, Houlle, Racquinghem, Auchel en Wardrecques. Boerderijen, cafés en zandgroeves kwamen in aanmerking. Soms werd de smokkelwaar ergens verborgen zonder dat de bewoners het zelf wisten. Dat ondervonden bijvoorbeeld een herbergierster uit Wardrecques en een veehandelaar uit Auchel. Voor het gerecht kunnen ze echter een geldig alibi formuleren. Het gebeurde ook wel eens dat generaal S. zijn toevlucht nam tot dergelijke praktijken omdat hij wraak wou nemen op iemand, omdat die bijvoorbeeld geweigerd had zijn medewerking te verlenen aan de smokkelbende. Op die manier probeerde hij bepaalde koppigaards, die op het rechte pad wilden blijven, erin te doen tuinen.

Er waren een tiental directe kopers. Een bepaalde handelaar uit Auchel kocht 1 600 kg tabak tegen 800 francs het kilogram. Hij verkocht zelf door tegen 1 000 francs. Het was door deze doorverkoopmethode dat er op hun beurt nieuwe smokkelgroepjes groeiden: deze illegale handel verspreidde zich als een olievlek op het water. In de omgeving van Marquise bijvoorbeeld was er een ‘leider’ van zo’n groep, een directe koper die zelf ook verder kopers zocht en organiseerde. Zo ook in de streek van Coyecques.     

Soms kwam de Franse smokkelgeneraal S. tabak te kort: zijn Vlaamse spitsbroeder-leverancier had te weinig geleverd, of de smokkelwaar bleef onderweg haperen, en de vraag was ook groter dan het aanbod. Dus trok S. er soms zelf op uit, met twee kornuiten. Hij betrok de tabak eigenhandig uit de Eerste Linie. Zo was de affaire-Ryveld gegroeid: een smokkelzaak in de streek van Steenvoorde, die in Hazebrouck voor het gerecht kwam. In die zaak speelde zich een onvervalste achtervolging af, zoals in de films. De smokkelaars werden door de douaniers achterna gezeten. Het was ‘kemphaantje’ L. die de beambten de verkeerde weg opstuurde. Maar toch liep het verder nog mis: de in Wizernes verborgen balen werden later per toeval ontdekt door een wegenarbeider. Prompt verkocht die de goederen door, de gelukzak.

Tijdens het proces in Duinkerke zijn er in de zaal meer smokkelaars dan alle juristen, reporters en toeschouwers samen. Het is een vreemde collectie van exemplaren van de menselijke soort. Meester-smokkelaar S., gezeten in het midden, op een stoel met leer bekleed, draagt een marineblauwe jas met martingale. Als peetvader is hij een stijlvolle verschijning. Ook in kwade dagen houdt de chef de teugels strak in handen. Alle details zijn verzorgd. De betrokkenen zitten in een bepaalde rangorde op de banken, die in een halve cirkel een soort erehaag vormen rond de leider. Het zijn vervoerders, kopers, doorverkopers, depothouders, lampisten ofte kleine handlangers, … Er zit zelfs een gemeenteraadslid tussen, en een functionaris van een burgemeester. Allen zijn ze heel sterk overtuigd van de kwaliteit van de Veurnse tabak. Ze beseffen misschien niet dat roken de gezondheid ernstige schade kan berokkenen. Ze zitten er onwennig bij: ze komen recht van het land, van het café, in piekfijne maar slechtzittende zondagspakken. Hun gezichten zijn gerimpeld, verweerd, rood aangelopen, bedremmeld en eerlijk als goud, o ja. Dit zijn de woorden waarmee de krantenjongens anno 1953 de smokkelaars en hun medeplichtigen beschrijven. Het is een allegaartje van hardwerkende, goedmenende landmensen, voor wie een frank een frank is, en een gram een gram. Jammer genoeg voor hen is voor het gerecht een gram ook een gram.

In de coulissen van dit theater waart zelfs de dood rond: na een eerste verhoor door de gerechtelijke politie pleegt een boer uit Quelmes zelfmoord. En het raadsel van de geheimzinnige dood van de douanier in de smalle put blijft onopgelost.


Een tragikomisch volkje


De handlangers beantwoorden de vragen van de voorzitter van de rechtbank zenuwachtig, jonglerend met de hoed of de pet in de handen. Soms lijken het kinderen die in de klas naar voren worden geroepen om een gedicht voor te dragen. Soms lijkt het wel cabaret.
‘Niet waar, meneer de voorzitter, niet waar. Dat heb ik nooit gezegd! Dat heb ik niet gedaan!’
‘Ik heb vier kinderen, waarvan er nog zes in leven zijn.’
‘Meneer, ik heb anderhalf kind, en dat moet toch ook eten!’
‘Het regende, meneer de voorzitter, het regende oude wijven en wat kon ik anders doen dan die mensen onderdak geven in mijn schuur? Hebt u nog van de Barmhartige Samaritaan gehoord?’
‘Alles werd nat. Ik moést het wel naar binnen brengen, in veiligheid.’
‘Ik weet van niks, meneer.’
‘Ik kreeg verdorie amper 3 000 francs.’
‘Ik vreesde represailles … hoe zou u zelf zijn. Er zijn hier alleszins ook veel mensen die het na dit proces op uw huid gemunt zullen hebben … ‘
‘Nee, nee, nee: daar ben ik nooit van mijn leven geweest. Waar is dat, zegt u?’
‘Ik heb eerder al bekend omdat de douane beloofd had dat ze me met rust zouden laten.’
Arme mevrouw B. uit Marquise! Op een bepaald ogenblik valt de douane bij haar binnen. Mevrouw B. voelt zich plotseling zeer onwel en valt tegen de kelderdeur aan … waarvan het binnenslot prompt in de knip valt.
Voorzitter: ‘En u beweerde daarnet toch dat u wegens flauwte op uw bed lag?’
Mevrouw B.: ‘O … excuseer … dan moet ik van daaruit tegen de kelderdeur gevallen zijn.’
Sommige ondervraagden worden plotseling geteisterd door geheugenzwakte. Anderen worden door doofheid bezocht. Door de rechtszaal spoken geheimzinnige plagen en epidemieën rond.
‘Hij is doof, meneer de voorzitter, hij hoort al meer dan vijf jaar niet goed.’
‘Gendarme: vraag aan die man hoe het zit. U staat er het dichtst bij.’
‘Wel: bent u vroeger al eens wegens slagen en verwondingen met de dood als gevolg tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld?’
‘Nee! Nee! Niet ter dood, meneer de gendarme, in godsnaam, voorzitter!’
En de beschuldigde P. speelt saxofoon op volksbals. Hij is de onschuld zelve.
Zijn dat misdadigers? Nee toch? Wat een pittoresk, mistig, tragikomisch volkje, die smokkelaars die daar op een kluitje bijeenzitten.

Bij dit alles blijft de grote garnaal ‘Napoleon’ J. afwezig. Hij mag zijn Vlaamse land niet uit. Hij blijft buiten schot. Deze mysterieuze leverancier-generaal heeft van de rechtbank in Veurne twintig maanden cel gekregen. Die zit hij echter nooit uit: ook toen al hadden de grote heren veel macht en invloed.
En de goedgeklede Franse generaal S.? Die herinnert zich soms haarscherp de details, en soms is zijn geheugen een waar vergiet. Af en toe presenteert hij een staaltje van zijn wervelende welsprekendheid. Die kerel zou een prima advocaat zijn.
‘Un fraudeur, ce n’est tout de même pas un gangster ! Ik zweer u, meneer de voorzitter: ik weet het niet. Het ontsnapt me. Ik herinner het me niet. Het is best mogelijk … ach, als u het zegt, zal het wel waar zijn. Het zij zo, meneer de voorzitter.’
Als een chef-gentleman beschermt hij zijn troepen-op-terugtocht en organiseert hij de verdediging om de schade te beperken. Enkele miljoenen aan directe belastingen aan Vadertje Staat ontfutselen, wordt in Frankrijk namelijk niet als een echt zware misdaad beschouwd. Vooral niet bij de frontaliers, de grensbewoners. Daar rekent baas S. wel een beetje op. Hij hoopt dat de rechter begrip aan de dag zal leggen.

De beroepschauffeurs die S. her en der ronselde, gedragen zich het sportiefst in de rechtszaal van Duinkerke. Die bekennen wat ze niet durven te ontkennen. Meestal zijn ze ook vroeger al in aanvaring met het gerecht gekomen. Het zijn oude bekenden.
‘Voor de oorlog was ik een echte smokkelaar. Nu ben ik maar een simpele handlanger meer, een lampist.’
‘Hoe kon ik in ’s hemelsnaam weten wat er in de laadbak van mijn vrachtwagen lag?’
‘Het was zo donker, meneer de voorzitter.’

De jonge ‘sergeant’ L.S., krijgshaftige zwarte haardos, is een boeiend verteller. Hij maakt als performer een grote indruk op de verslaggevers.
‘Moet IK eens een synthese maken, meneer de voorzitter? Pardon, hallo: luistert u nog wel? Het is tegen u dat ik spreek! Natuurlijk kocht ik ooit wel eens tabak … om een sigaretje te rollen namelijk … ‘
De jonge, gelaarsde sergeant zet zijn woorden kracht bij door gebaren, gesis en gefluit.
‘Wij, wij zijn de kleintjes. Wij zijn de spelden in de hooiberg (!). Spelden, meneer de voorzitter, die u moet zoeken! Ikzelf zal u alles vertellen, want anders zult u het me toch zelf vragen. En ik zal geen blad voor de mond nemen!’
Sergeant L.S. vertolkt het algemeen gevoel van de kleine garnalen: 'Wat hebben wij eigenlijk mispeuterd? Wat is fraude dan wel?'
Hij steelt meteen ook de show.


Rook


Zo’n 40 jaar later worden in Noord-Frankrijk door gewapende en gemaskerde mannen twee vrachtwagens gekaapt die sigaretten vervoeren. En in het West-Vlaamse dorp Ledegem, niet ver van de grens met Frankrijk, wordt een groothandel in sigaretten overvallen en beroofd. The show must go on. Het zijn alweer Frans-Belgische affaires, waarbij vooral het helen centraal staat: het doorverkopen van gestolen waar. De folklore van het ouderwetse smokkelen is er niet meer bij: de nachtelijke overtochten, de smokkelbretellen, de achtervolgingen. Het miljoenenproces van Duinkerke begin jaren ’50 is een stukje steentijdperk geworden, want de grenzen in Europa vervagen.  

'Generaal’ ofte ‘Napoleon’ J. is ten tijde van deze reportage een krasse tachtiger. Hij heeft sneeuwwitte haren en pretlichtjes in de ogen. Hij ziet er prima uit, zoals alles en iedereen rondom hem in het grote huis niet ver van de Noordzee, aan de Vlaamse westkust.
‘Het weer zal veranderen’, zegt hij, wijzend naar een zwaluw die op ooghoogte over het gazon scheert. ‘Sigaretje?’
Ik heb J. andermaal voor een lang gesprek opgezocht. Telkens hij aan het vertellen slaat, hoor ik gekraak van tolbarelen, gevloek van nachtelijke schimmen, schoten.
‘Sigaretje?’

Ik denk: ‘Alles is in rook opgegaan.’


Bibliografie

  
  1. LE NOUVEAU NORD MARITIME (Quotidien Indépendant. Journal de la réconstruction des ports septentrionaux et des flandres françaises), donderdag 23.11.1950: Confrontation à grand spectâcle sur la frontière franco-belge à Ghyvelde.
  2. HET LAATSTE NIEUWS, zondag 21.12.1952: Boetstraffelijke Rechtbank te Veurne. Smokkelaars zwaar gestraft.
  3. HET WEKELIJKS NIEUWS, zaterdag 27.12.1952: Uitgebreide Smokkelzaak kreeg haar beslag. Tabak- en koffieverhandelaars uit Veurne en Houtem zwaar gestraft.
  4. LE SOIR, woensdag 31.12.1952: Le tribunal de Dunkerque va juger la plus importante affaire de fraude de la région. Cinquante-deux inculpés dont trois Belges. (De notre correspondant)
  5. NORD-MATIN, woensdag 14.01.1953: La plus grande affaire de fraude que l’on ait connue : Le Tribunal Correctionnel de Dunkerque jugera pendant trois jours les 52 fraudeurs du ‘Gang du Tabac’. (Francis Fremault)
  6. HET VOLK, vrijdag 16.01.1953: Operatie van koffie en tabakfraude voor rechtbank te Duinkerke. Smokkelgeneraal Sannier bekende en hield pleidooi voor zijn soldaten. (Van een eigen medewerker)
  7. LIBERTE (Grand Quotidien Régional du Parti Communiste Français), vrijdag 16.01.1953: La plus grosse affaire de fraude … jamais connue dans la région.
  8. LE SOIR, vrijdag 16.01.1953: Furnes – Dunkerque : ‘la route au tabac’? Une histoire de fraude. (Hugues Vehenne & B.)
  9. NORD ECLAIR (Grand Quotidien du Nord de la France), vrijdag 16.01.1953: Cinquante-deux fraudeurs de tabac et de café devant le tribunal correctionnel de Dunkerque. La douane réclame une amende totale de 800 millions.
  10.  LA VOIX DU NORD (Grand Quotidien d’Information), vrijdag 16.01.1953: Sannier, roi de la contrabande, s’est montré beau joueur. Loin de les charger, il a défendu ses lieutenants et la pittoresque peuple de la fraude. (José Hanu)
  11. NORD-MATIN (Quotidien d’Information de la Démocratie Socialiste), vrijdag 16.01.1953: Paul Sannier, chef du ‘Gang du tabac’, domine les débats du procès ouvert hier à Dunkerque.
  12.  LA NOUVELLE GAZETTE DE BRUXELLES, zaterdag 17.01.1953: Le procès du gang du tabac à Dunkerque.
  13.  LIBERTE, zaterdag 17.01.1953: Le procès de Dunkerque s’est terminé dans un délai record. L’administration des douanes réclame 200 millions. Jugement le 20 février. (Auguste Copin)
  14.  LA CROIX DU NORD (Grand Quotidien Régional), zaterdag 17.01.1953: La fraude de 13 000 kgs de tabac et de 3 500 kgs de café au tribunal correctionnel de Dunkerque. La douane réclame 250 millions.
  15.  NORD ECLAIR, zaterdag 17.01.1953: Le tribunal correctionnel de Dunkerque rendra son jugement le 20 février dans l’affaire du gang du tabac.
  16.  NORD-MATIN, zaterdag 17.01.1953: Le procès du ‘gang du tabac’ s’est terminé hier à Dunkerque.
  17.  LE SOIR, zaterdag 17.01.1953: Le procès franco-belge des fraudeurs de tabac. (de notre correspondant B.)
  18.  LA VOIX DU NORD, zaterdag 17.01.1953: Une défense fougueuse a tenté de transformer 52 fraudeurs en malheureuses victimes du mauvais sort … et de la douane. (De notre envoyé social José Hanu)
  19.  HET LAATSTE NIEUWS, zondag 18.01.1953: Smokkelaars staan terecht te Duinkerken. Ook Belgen in de zaak gemengd.
  20.  NORD-MATIN, zaterdag 21.O2.1953: Le Tribunal de Dunkerque a jugé: 195 millions à payer solidairement par les membres du gang du tabac.
  21.  LE SOIR, zaterdag 21.02.1953: Le gang franco-belge des fraudeurs de tabac. Joncheere et Sannier sont condamnés à 2 ans de prison.
  22.  LA CROIX DU NORD, zaterdag 21.02.1953: Dunkerque : Jugement dans l’affaire du gang du Tabac. 184 millions d’amende.
  23.  LIBERTE, zaterdag 21.02.1953: Le tribunal de Dunkerque condamne les quarante inculpés du gang du tabac à 195 millions d’astreintes douanières.
  24.  MAGAZINE, foto’s Robert Diligent, (NORD FRANCE), z.j., Au Palais de Justice de Dunkerque a eu lieu la présentation de : ‘Nous sommes tous des fraudeurs’. Au ‘Banquet des Fraudeurs’, pas un invité n’a voulu se mettre à table … Ils ont fait rire le public … et le tribunal.