DE SCHRIFTGELEERDE
DE SCHRIFTGELEERDE Joris Denoo
Er was eens een schrijver. Dat klinkt heel ongewoon. Gewoonlijk zijn het de schrijvers zelf die schrijven: ‘Er was eens… ‘. We bestaan het echter van deze bepaalde schrijver het hoofdpersonage van ons essay te maken. Dat klinkt alweer heel ongewoon. Kan iemand als personage in een essay fungeren? Is dat niet voorbehouden aan de pure fictie? Om dat te weten te komen, moet u dit lezen. Kom en volg ons.
Ook
hij werd ooit in het gloren van zijn bestaan boven een kelkvormige doopvont
gehouden, schrikkend van het plensje water dat op zijn voorhoofdje spatte en de
rood aangelopen tronies die zich over hem heen bogen. Het was inmiddels al zijn
derde trauma, na zijn geboorteschreeuw (niemand had hem ooit gepolst naar de
wenselijkheid van zijn teraardebestelling) en het pak slaag dat de arts hem
gegeven had om te testen of alles wel goed zat bij deze nieuwe wereldburger.
Zijn ongevraagde lidmaatschap van het leger van God was een feit, ondanks zijn
gespartel. Veel later zou hij ontslag nemen. Maar laten we niet op de zaken
vooruitlopen.
Hij werd
schrijver. We weiden daar niet over uit. We volstaan met de mededeling: ‘Al
vroeg hoorde hij de letteren knetteren’. Op een bepaalde dag ontmoette hij een
antiquair. Het was tijdens een pausbezoek aan hun land. ‘Wist je,’ zei de
antiquair, ‘dat ze ter gelegenheid van het bezoek van de paus overal, nou: op
zoveel mogelijk plaatsen, verkeerde lieveheren verwijderd hebben?’ Dat werd
voor de schrijver het begin van een queeste: niet alleen naar zulke verkeerde
lieveheren, maar ook naar hun betekenis. Als schrijver die langzaam maar zeker
zijn ‘geloof’ aan het verliezen was – wat echter zijns inziens het meest
misbruikte woord uit de moderne wereld was – ging hij meer en meer een eigen
inzicht verbinden aan het bestaan (verschijnsel?) van de verkeerde lieveheer.
Je
hebt verkeerd getande postzegels. Er zijn albinodieren. Je hebt schrijffouten
in belangrijke documenten. Er gebeurden versprekingen in historische
toespraken. Curiosa dus, merkwaardigheidjes, ja: dingsigheidjes. Eventueel voer
voor verzamelaars. Kort na zijn ontmoeting met de antiquair ontdekte de
schrijver zo’n verkeerde lieveheer, op de tweede verdieping van een imposant
huis, waar een bevriende huisarts woonde. Hij mocht het crucifix meenemen van
de eigenaar, die eerst wel het fijne van de zaak wou weten:
‘De
verkeerde lieveheer betekent het begin van de rechtspraak en de
bevrijdingstheologie. Dit is de ware leer van de Jezus. Hij buigt zijn hoofd
naar links, om het alibi van de slechte moordenaar te kunnen aanhoren, tegen de
officiële canon in. Hij bekommert zich om de donkere en de zogenaamd slechte
kant van het bestaan op deze blauwe plek in het heelal. Officiële lieveheren daarentegen
hebben hun hoofd op hun borst gezonken, misschien uit schaamte om wat er van de
wereld is geworden, of ze rusten met hun hoofd op hun rechterschouder, aandacht
schenkend aan de goede moordenaar: een allerlaatste bekering.’
Enkele
weken later bracht de schrijver de verkeerde lieveheer opnieuw ter sprake, want
hij raakte er bezeten van. Hoewel de gastvrouw en -heer stevig ‘ongelovig’
waren (alweer een voorbeeld van een variant van het meest misbruikte woord uit
de moderne wereld, dit keer echt ontkennend-negatief), kwamen ze met een
man-aan-het-kruis aandragen. Het was een stuk wortel van een wijnstok, dat
toevallig die vorm had aangenomen. Bijbelser kon al niet. Een priester uit de
familie had het ding voorheen al als cadeau afgewezen, omdat hij het te
karikaturaal vond. Toen de schrijver het door de natuur pijnlijk verwrongen
stuk hout bekeek, merkte hij dat het inderdaad een verkeerde lieveheer betrof.
Een grillige jan-an-de-lat. Het ‘heidense’ koppel gaf de schrijver het ding in
bruikleen, omdat die aangekondigd had dat er wel eens een roman ter zake zou
kunnen volgen. Ze waren benieuwd, zeiden ze.
In
zijn zoektocht naar zin keek de schrijver uit zijn doppen, overal waar hij
kwam. Hij inspecteerde paternosters bij hoogbejaarden. Hij ging weer kerken
binnen. Hij knielde in kapelletjes. Hij gluurde rond in wachtkamers en
vergaderzalen. De meeste linkse christussen leken echter van de aardbodem
verdwenen.
Het
vermaarde filmarchief in Brussel had een afdeling Bijbelfilms. De schrijver
spoorde erheen en bekeek er zoveel mogelijk, dagen aan een stuk. Het was hem
natuurlijk om het passieverhaal te doen. Wat had er zich op en rond
Knekelheuvel afgespeeld? Vooral Franse en Italiaanse prenten zag hij, van de
jaren dertig van de vorige eeuw tot de eerste decennia van het nieuwe
millennium. Hij maakte zuidelijke pathos en pogingen tot bloederig realisme
mee. De kruisen en de manieren waarop gekruisigd werd, verschilden soms sterk. Een
enkele Jezus werd permanent van op de rug weergegeven; zijn bebloede gelaat
bleef onzichtbaar. Maar geen enkele van deze fictieve christussen stierf als
een verkeerde. De enige echte (compleet) verkeerde man die de schrijver op het
witte doek meemaakte, was Simon, genaamd Petrus. In de dodencellen bij de arena
merkte die op dat het een eer was te mogen sterven zoals zijn leermeester.
‘Daar zullen we dan wat aan doen,’ zeiden de Romeinen. Ze kruisigden hem
ondersteboven.
Hoe
zat het met de lieveheer van de vrouwen? In zijn queeste vroeg de schrijver
zich ook dat af. Een van zijn vriendinnen had eens geopperd dat alle vrouwen op
vrouwen moesten stemmen bij de eerstvolgende verkiezingen. Dat zou de teelballentorsers
(de ‘niet-vrouwen’ volgens de erfelijkheidsleer) zuur opbreken! Wat als de
godheid borsten had gehad? Een oergrot waarin het leven ontvangen werd en
waaruit het ook geboren werd? Hoe zat het dan met de machtsverhoudingen op
aarde? Zelf bleef Hij, de mannelijke God, daarover al eeuwen hardnekkig
zwijgen. Toen ze er in de Bijbel over gingen schrijven, hield Hij op met
spreken en preken. Wie waren de erfgenamen van die schuwe zwarte vogels aan de
voet van die staak op Knekelheuvel? De moeders, de zusters, de vrouwen, de
vriendinnen, de hoeren? Smart. Wereldsmart. Golgotha een molshoop van neurosen?
De schrijver dacht er steeds grondiger over na.
Uit
een kladschrift van de schrijver, dat probatio pennae betreffende de verkeerde
lieveheer bevatte:
Het
woord ‘geloof’ is gekaapt door een mainstream van ‘gelovigen’, die het een
ijdele inhoud hebben gegeven. Alsof zij de waarheid in pacht hebben. De term ‘ongelovige’ is verworden tot een
puur negatieve aanduiding, doelend op afwijking van een standaardmodel. Alsof
het alleenrecht op oordelen toebehoort aan zij het Koninkrijk der Hemelen
zullen betreden. IJdel gebruik van hoofdletters!
Hoe
zich daartegen te verweren?
De
schrijver, inmiddels geheel ontdaan van zijn ‘geloof’ – al geloofde hij nog in
veel zaken –, nam zijn toevlucht tot wat hij het beste kon: schrijven. Hij
schreef een novelle over verkeerde lieveheren (1). Hij verdichtte het Golgothaverhaal
(2). Hij berijmde het geboorteverhaal (3). Tot tweemaal toe pleegde hij een
roman waarin hij de Bijbel herschreef (4) & (5). Hij had het – zoals elke schrijver –
over Leven, Liefde en Dood. Zijn collectie verkeerde lieveheren bleef wel
beperkt. Hij had immers ook al materie en bezit naar de achtergrond verbannen.
Bij dit alles deed zich iets nieuws voor: waar de schrijver vroeger ongemak
vertoonde bij het bedrijven van woord en tekst in een context van religie, daar
ondervond hij nu vervulling in de zinnen die hij ontwierp. Er heerste niet
langer oudtestamentische zinsverduistering. Hij had vreugde gevonden in het
verlaten van de middenweg. De verkeerde lieveheer had hem de andere weg
gewezen.
Na
zijn ontslag uit het officiële leger van God daalde er rust over hem neer. Hij
besefte dat schrijven zijn religie was. Maar daar waren geen hoofdletters voor nodig.
Schrijven was een kunst. Hemels en hels. Hoopvol en wanhopig. Hij werd een ware
Schriftgeleerde. Hoe dieper hij zijn pen in de inkt doopte, hoe grondiger zijn
ontdoping aanvoelde. Het verwoorden van zijn demonen had geholpen. Hij voelde
zich weer vrij.
(1(1) Vreemde
hemelvaart, Joris Denoo, uitgeverij Aleph Press, Wevelgem, geïllustreerde
novelle, 1994. Tevens verschenen (n.a.v. een bekroning in een prozawedstrijd
van uitgeverij Meulenhoff Amsterdam) in het literair tijdschrift De Gids (Nl),
jrg. 158, 1995.
(2(2) Encefalogram,
episch gedicht in Zwaartekracht, Joris Denoo, uitgeverij Kleinood &
Grootzeer, Bergen-op-Zoom, 2017.
(3(3) De
Rollen van de Dode Zee, episch gedicht in Linkerhart, Joris Denoo, uitgeverij
Poëziecentrum Gent, 2000 (bekroond met de 5-jaarlijkse Guido Gezelle Prijs
Brugge 1999).
(4(4) Angel,
digitale roman, pseudoniem Bjarne Donderdag, op Bookbuster, Schrijverspunt
(Nl).
(5(5) Beeldenaar,
digitale roman, Joris Denoo, op Bookbuster, Schrijverspunt (Nl).
Deze tekst is ook verschenen als blog op de site van Het Vrije Woord (Humanistisch Verbond) en in het magazine Zoeklicht (2020)